ECLI:NL:GHARL:2021:945

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
21-003109-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling verdachte voor verkeersmisdrijven met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs op 1 maart 2019. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van achtentwintig uren, subsidiair veertien dagen hechtenis. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen werd afgewezen, omdat het hof oordeelde dat de tenuitvoerlegging niet meer passend was gezien het tijdsverloop en de omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep bevestigd, ondanks de vertraging in de procedure door een hersenschudding van de zaaksofficier. De zaak betreft twee tenlastegelegde feiten, waarbij de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een motorrijtuig terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten vastgesteld op basis van de beschikbare bewijsmiddelen en heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003109-19
Uitspraak d.d.: 2 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 27 mei 2019 met parketnummer 96-050483-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 96-190909-16, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf van veertig uren subsidiair twintig dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren. Voorts vordert de advocaat-generaal dat de vordering tenuitvoerlegging wordt afgewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P. Bonthuis, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit tot een taakstraf van achtentwintig uren subsidiair veertien dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit en heeft voorts de vordering tenuitvoerlegging afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. Het hoger beroep is tijdig ingesteld, waarna een zogeheten pro forma-schriftuur is ingediend door de officier van justitie. Daarbij heeft de officier van justitie aangegeven dat de aanvulling op de schriftuur later zou volgen in verband met een hersenschudding. Ook wilde zij het vonnis afwachten. De aanvulling is pas vele maanden later gekomen. Dit heeft voor verdachte een behoorlijke vertraging opgeleverd.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht het openbaar ministerie ontvankelijk te achten in het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep. Het gaat om een verkeersmisdrijf. De officier van justitie heeft lang niet kunnen werken vanwege de hersenschudding. Het is het uitgangspunt dat zij als zaaksofficier de appelschriftuur indient. Dat daar het vonnis voor nodig is, is gebruikelijk. Het gebrek is hersteld met de inhoudelijke schriftuur, verdachte weet waartegen hij zich moet verdedigen. De gemiddelde duur van een zaak voordat het hoger beroep dient, is in onderhavige zaak niet bijzonder overschreden.
Het hof overweegt als volgt.
In de pro forma schriftuur, die tijdig is ingediend, is door de officier van justitie duidelijk aangegeven waarom zij het niet eens is met de beslissing van de rechter namelijk dat het hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van de politierechter om het OM niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van feit 2. De toelichting die volgt, is erg laat ingediend. Dit is veroorzaakt door een hersenschudding bij de zaaksofficier. De toelichting bevat echter geen verrassingen. Verdachte wist waar het om ging, gelet op het gegeven dat in eerste aanleg ook debat is gevoerd over de ontvankelijkheid van de officier van justitie. Het hoger beroep dient binnen twee jaren na het vonnis, de procedure is aldus tijdig en het is de vraag of en zo ja in hoeverre het ontbreken van de nadere toelichting de procedure heeft vertraagd. Het hof oordeelt, alles overziend, dat de belangen van verdachte door de late indiening van de toelichting op de appelschriftuur niet zodanig geschonden zijn dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in het hoger beroep.
Het openbaar ministerie is aldus ontvankelijk in het hoger beroep.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 maart 2019 te [plaats] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [adres] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
2.
hij op of omstreeks 1 maart 2019 te [plaats] , op de weg, [adres] , als bestuurder een motorrijtuig (personenauto), van categorie B heeft bestuurd, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs zijn geldigheid had verloren en dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 123b, derde lid, gestelde voorwaarden, en aan hem geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde feit

De raadsman heeft bepleit dat verdachte wellicht redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, maar dat niet kan worden gezegd dat hij het wist.
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman namens verdachte gevoerde verweer wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde feit

De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit, omdat op de dagvaarding voor de daaraan voorafgaande strafzaak niet stond weergegeven dat verdachte bij een nieuwe veroordeling een tweede strafpunt zou krijgen en zijn rijbewijs ongeldig zou zijn. Dat is de eerste kans voor verdachte om te weten hoe het systeem werkt. Als het een tweede strafpunt is, komt er een brief van het openbaar ministerie. Als deze verdachte niet had bereikt, zouden alle kansen die hij had om te weten wat er speelde, hem zijn ontgaan.
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof is van oordeel dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs zijn geldigheid had verloren toen hij op 1 maart 2019 als bestuurder van een personenauto optrad.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 1 maart 2019 te [plaats] terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [adres] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
2.
hij op 1 maart 2019 te [plaats] op de weg, [adres] , als bestuurder een motorrijtuig (personenauto), van categorie B heeft bestuurd, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs zijn geldigheid had verloren en dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 123b, derde lid, gestelde voorwaarden, en aan hem geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De bewezenverklaarde gedragingen leveren een in grote mate samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex op dat verdachte in wezen één verwijt wordt gemaakt. Het hof is op grond daarvan van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten eendaadse samenloop opleveren in de zin van artikel 55 Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1 bewezenverklaarde, in eendaadse samenloop met het onder 2 bewezenverklaarde, levert op:

overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 1 maart 2019 een personenauto bestuurd op de openbare weg, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Door aldus te handelen heeft verdachte een besluit genegeerd van een instantie die mede met het oog op de verkeersveiligheid belast is met onder meer de beoordeling van de geldigheid van rijbewijzen.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 december 2020 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk met politie en justitie in aanraking is gekomen vanwege het rijden onder invloed van alcohol. Dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw een bepaling van de Wegenverkeerswet 1994 te overtreden.
Gelet op het voorgaande en hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van achtentwintig uren, subsidiair veertien dagen hechtenis passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging parketnummer 96-190909-16

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 27 januari 2017 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen. Gelet op het tijdsverloop en het feit dat verdachte op dit moment bezig is zijn rijbewijs terug te krijgen, acht het hof, evenals de advocaat-generaal, de tenuitvoerlegging van de ontzegging niet meer passend.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14h, 14i, 14j, 22c, 22d, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 5 april 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 27 januari 2017, parketnummer 96-190909-16, voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 2 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G. Souer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.