ECLI:NL:GHARL:2021:9430

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
200.265.470
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken na raadsonderzoek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 7 oktober 2021 een beschikking gegeven inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, vertegenwoordigd door mr. L.M. Bongers, en de vader, vertegenwoordigd door mr. S.S. Zijderveld, zijn betrokken in een hoger beroep na eerdere uitspraken van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de zorgregeling na een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, dat op 20 juli 2021 is uitgebracht. Het hof heeft de ouders gevraagd om een zorgregeling voor de kinderen vast te stellen, waarbij de raad adviseerde om de kinderen bij de vader te laten verblijven in de weekenden en doordeweeks contact te hebben met de vader.

Het hof heeft de door de raad geadviseerde regeling voor [de minderjarige1] vastgesteld, waarbij hij om het weekend bij de vader verblijft en doordeweeks contact heeft. Voor [de minderjarige2] is besloten dat het contact met de vader stapsgewijs zal worden opgebouwd onder regie van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Gelderland. De ouders hebben aangegeven dat zij het belangrijk vinden dat beide kinderen uiteindelijk een gelijke zorgregeling hebben. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft en heeft een nieuwe regeling vastgesteld die in het belang van de kinderen is.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of ander verzochte afgewezen. De ouders zijn aangemoedigd om in overleg te treden over afwijkende afspraken, indien mogelijk met hulp van de GI.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.265.470
(zaaknummer rechtbank Gelderland 346724)
beschikking van 7 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.M. Bongers te Wijk bij Duurstede,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.S. Zijderveld te Arnhem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Ede,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 13 april 2021 verwijst het hof naar zijn beschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • een rapport van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 20 juli 2021;
  • een journaalbericht van mr. Bongers van 7 september 2021 met productie.
1.3
Op 17 september 2021 is de mondelinge behandeling voortgezet. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader en zijn advocaat, beiden via een Skypeverbinding;
  • [naam1] namens de GI;
  • [naam2] namens de raad.

2.De aanvullende feiten

2.1
Bij vonnis in kort geding van 3 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, de moeder veroordeeld tot nakoming van de overeengekomen zorgregeling, inhoudende dat [de minderjarige1] – na een opbouw zoals vastgelegd in het vonnis – een weekend per veertien dagen van vrijdag 15.00 uur tot zondag 18.30 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [de minderjarige1] op vrijdag uit school haalt en op zondag weer terugbrengt naar de moeder. Deze regeling loopt ook door tijdens de vakanties en feestdagen. De voorzieningenrechter heeft verder de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt.
2.2
De vader heeft [de minderjarige2] op 16 juli 2021 erkend, zodat de in de bestreden beschikking opgenomen opschortende voorwaarde is vervuld en de ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over [de minderjarige2] . Gelet op het bepaalde in artikel 1:5 lid 8 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de geslachtsnaam van [de minderjarige2] door de erkenning gewijzigd in [achternaam verweerder] .
2.3
Bij beschikking van 13 september 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht van de GI gesteld tot 13 september 2022.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de beschikking van 13 april 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
3.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te (doen) stellen naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling) van de ouders voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof heeft iedere verdere beslissing over de zorgregeling aangehouden.
3.3
De raad heeft op 20 juli 2021 gerapporteerd en adviseert het hof om een zorgregeling vast te stellen inhoudende dat:
  • [de minderjarige1] bij de vader verblijft om het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school en elke week van dinsdag uit school tot woensdagochtend;
  • het contact tussen [de minderjarige2] en de vader wordt opgebouwd, te starten op de dinsdag, met als doel dezelfde zorgregeling als voor [de minderjarige1] geldt;
  • de vakanties worden verdeeld, waarbij de kinderen in de even jaren in de voorjaarsvakantie bij de moeder zijn en in de herfstvakantie bij de vader, in de kerstvakantie in de eerste week bij de moeder zijn en in de tweede week bij de vader, in de meivakantie de eerste helft/week bij de moeder zijn en in de tweede helft/week bij de vader, dit alles andersom in de oneven jaren, en in de zomervakantie in de eerste drie weken bij de moeder zijn en in de laatste drie weken bij de vader.
[de minderjarige1]
3.4
Het hof zal als reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige1] de door de raad geadviseerde regeling vaststellen. Beide ouders kunnen zich vinden in de weekendregeling waarbij de wisselingen samenvallen met de schoolgang van [de minderjarige1] , om spanningen bij de overdracht te voorkomen. Over het verblijf van [de minderjarige1] bij de vader van dinsdag op woensdag heeft de moeder haar bedenkingen. Het hof acht het echter net als de raad in het belang van [de minderjarige1] dat hij ook doordeweeks contact heeft met de vader. Het hof begrijpt de zorgen van de moeder over het aantal wisselingen van maandag tot woensdag, maar dit speelt slechts om de week en dit maakt naar het oordeel van het hof niet dat de geadviseerde regeling niet in het belang van [de minderjarige1] kan worden geacht. Beide ouders hebben te kennen gegeven dat [de minderjarige1] het leuk vindt om naar de vader te gaan. Het hof acht een regelmatig contact – ook doordeweeks – net als de raad passend gelet op de band tussen de vader en [de minderjarige1] .
3.5
Voor wat de vakantieregeling betreft wijkt het hof af van het advies van de raad, nu beide ouders te kennen hebben gegeven de voorkeur te geven aan de door de vader voorgestelde regeling. Deze regeling houdt in dat vakanties bij helfte worden verdeeld, waarbij in vakanties van één week het zorgweekend verlengd wordt tot woensdag 12.00 uur dan wel aanvangt vanaf woensdag 12.00 uur en vakanties van twee weken zo worden verdeeld dat [de minderjarige1] in de even jaren in de eerste week bij de vader verblijft en in de tweede week bij de moeder en in de oneven jaren andersom. Voor de zomervakantie zal het hof als regeling vaststellen dat [de minderjarige1] in de even jaren de eerste twee weken bij de moeder verblijft en vervolgens twee weken bij de vader en in de oneven jaren andersom. In de overige zomervakantieweken geldt de reguliere regeling. Het hof acht deze regeling in het belang van [de minderjarige1] . De moeder heeft het hof gevraagd voor de kerstdagen een afwijkende verdeling vast te stellen, in die zin dat [de minderjarige1] één kerstdag bij elke ouder doorbrengt. Gelet op de eerdere spanningen tijdens de wisselmomenten acht het hof dit echter niet in het belang van [de minderjarige1] . Als het de ouders lukt om – met hulp van de GI – in overleg te treden, kunnen zij hierover afwijkende afspraken maken. Hetzelfde geldt voor de verjaardag van [de minderjarige1] .
[de minderjarige2]
3.6
Beide ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij het in het belang van [de minderjarige2] én [de minderjarige1] achten dat voor hen uiteindelijk een gelijke zorgregeling zal gelden. Zij verschillen echter van visie over de (duur van de) weg daar naartoe. Net als de raad is het hof van oordeel dat er geen contra-indicaties zijn voor contact tussen de vader en [de minderjarige2] en dat de opbouw zo snel mogelijk dient plaats te vinden. [de minderjarige2] heeft de vader aan de deur gezien en zij ziet dat [de minderjarige1] het leuk vindt om naar hem toe te gaan, wat de drempel om ook mee te gaan verlaagt. Anderzijds is er tot op heden geen werkelijk contact tussen de vader en [de minderjarige2] geweest en moet de opbouw hiervan stapsgewijs plaatsvinden, met als eerste stap statusvoorlichting. Daarbij dient het tempo van [de minderjarige2] te worden gevolgd. Het hof acht de GI het best in staat om te bepalen welke opbouwregeling het meest in het belang van [de minderjarige2] moet worden geacht, mede gelet op de reactie van [de minderjarige2] . Het hof zal daarom de invulling van de opbouw aan de GI overlaten. Wel acht het hof het van belang dat partijen enig aanknopingspunt hebben. Het hof zal daarom bepalen dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige2] binnen de huidige termijn van de ondertoezichtstelling gelijk zal zijn aan de verdeling die voor [de minderjarige1] geldt.

4.De slotsom

Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover deze de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] betreft en beslissen als volgt.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 juni 2019 voor zover deze de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de volgende regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders betreffende [de minderjarige1] vast:
  • [de minderjarige1] verblijft als reguliere regeling om het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader en elke week van dinsdag uit school tot woensdagochtend naar school;
  • in de vakanties van één week wordt het zorgweekend bij de vader verlengd tot woensdag 12.00 uur dan wel vangt het zorgweekend bij de vader aan op woensdag 12.00 uur;
  • in de vakanties van twee weken verblijft [de minderjarige1] in de even jaren in de eerste week bij de vader en in de tweede week bij de moeder en in de oneven jaren andersom;
  • in de zomervakantie verblijft [de minderjarige1] in de even jaren de eerste twee weken bij de moeder en vervolgens twee weken bij de vader en in de oneven jaren andersom. In de laatste twee zomervakantieweken geldt de reguliere regeling;
stelt de volgende regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders betreffende [de minderjarige2] vast: het contact tussen de vader en [de minderjarige2] wordt opgebouwd onder regie van de GI, zodat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken binnen de termijn van de huidige ondertoezichtstelling (13 september 2022) gelijk zal zijn aan de verdeling die voor [de minderjarige1] geldt;
verklaart deze tot zover beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of ander verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, K.A.M. van Os-ten Have en M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 7 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.