ECLI:NL:GHARL:2021:9411

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
21-004544-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet. Het hof heeft het hoger beroep behandeld naar aanleiding van een zitting op 16 september 2021. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 27 november 2020, waarin hij was veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. De zaak betreft de aanwezigheid van 42 ponypacks cocaïne, met een totaal gewicht van 24,04 gram, die in de auto van de verdachte zijn aangetroffen tijdens een controle door de politie. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking van het voertuig onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld zou zijn geweest. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en dat de doorzoeking niet onrechtmatig was. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en bevestigde de veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004544-20
Uitspraak d.d.: 30 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 27 november 2020 met parketnummer 16-232815-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis, waarvan beroep, met veroordeling van de verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd, tot een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 27 november 2020 de verdachte ter zake van opzettelijk handelen in strijd met het artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 september 2020 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad (42 ponypacks) van ongeveer 24,04 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft primair gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de advocaat-generaal – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat geen sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek, als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), nu een rechtmatige doorzoeking van het voertuig van verdachte heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft toestemming gegeven om het voertuig te doorzoeken. Het openen van het TomTom-tasje was gerechtvaardigd, nu er een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond ten tijde van de doorzoeking van het voertuig van verdachte.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat, indien het hof van oordeel is dat zich wel een vormverzuim heeft voorgedaan, er geen gevolgen moeten worden verbonden aan het geringe verzuim. Het belang van verdachte dat het strafbare feit, te weten het opzettelijk voorhanden hebben van cocaïne, niet zou worden ontdekt, is geen rechtens te respecteren belang waarop de verdachte een beroep kan doen.
Ten aanzien van de stelling van verdachte, inhoudende dat de aangetroffen verdovende middelen niet van hem waren, heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat niet is onderbouwd wie dan wel de eigenaar zou zijn geweest en er op gewezen dat in het schoudertasje dat verdachte bij zich droeg een groot geldbedrag is aangetroffen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de doorzoeking van het voertuig van de verdachte onrechtmatig is geschied. Dit zou volgens hem een onherstelbaar vormverzuim opleveren in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering en in dit geval gezien de ernst van het verzuim moeten leiden tot bewijsuitsluiting, dan wel strafvermindering.
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de feiten en omstandigheden, zoals omschreven in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 3 en 4 van het dossier, niet blijkt dat bij de staande houding van de verdachte sprake is geweest van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De verdachte heeft geen expliciete toestemming gegeven om het voertuig te doorzoeken.
De raadsman heeft met betrekking tot het door de onrechtmatige doorzoeking veroorzaakte nadeel aangevoerd dat de privacy van verdachte is geschonden, omdat één van de verbalisanten tijdens de doorzoeking van het voertuig medicijnen en andere privégoederen van verdachte heeft gezien en bekeken. Met betrekking tot de ernst van het verzuim heeft de raadsman aangevoerd dat, gelet op het voorgaande, zich meerdere onrechtmatigheden hebben voorgedaan en dat dergelijk onrechtmatig handelen structureel voorkomt.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist dat hij drugs bij zich had. De raadsman heeft een alternatief scenario geschetst, te weten dat er meerdere mensen (onderaannemers) gebruik maakten van het voertuig en dat de jas en de verdovende middelen niet van verdachte waren, maar van een ander die gebruik heeft gemaakt van het voertuig.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Feiten [1]
Het hof stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op dinsdag 15 september 2020, omstreeks 00:05 uur, reden verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] over de [adres1] in [plaats] . Zij zagen vanuit tegengestelde richting een wit bestelbusje aan komen rijden. Zij zagen dat het bestelbusje hen passeerde. Zij zagen op dat moment dat de rechter zijkant van het busje grotendeels beschadigd was en dat de rechter kentekenplaatverlichting niet werkte. Zij hebben het voertuig een kort stukje gevolgd en gaven het busje een stopteken. Zij zagen dat de bestuurder hier gehoor aan gaf op de [adres2] . Zij controleerden de bestuurder op het bezit van een geldig Nederlands rijbewijs. Zij zagen dat de bestuurder, die tevens eigenaar van de auto was, zich legitimeerde middels een geldig Nederlands paspoort. De bestuurder betrof: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] .
Verbalisanten zagen direct dat de bestuurder erg zenuwachtig op hen overkwam. Zij zagen dat de bestuurder meermaals om zich heen keek, met zijn handen zijn gezicht aanraakte en hevig transpireerde. Zij zagen in het politiesysteem dat [verdachte] voor kwam met het rijden onder invloed van alcohol. Verbalisanten roken dat de uitgeademde lucht van [verdachte] riekte naar het inwendig gebruik van alcohol. Verbalisanten vroegen of hij alcohol gedronken had. Zij hoorden [verdachte] zeggen: “Ja, net een glas champagne.” Zij lieten [verdachte] blazen, dit resulteerde in een P.
Verbalisanten zagen in het systeem dat [verdachte] op 10 mei 2020 aangehouden was voor handel en dergelijke in harddrugs. Zij vroegen aan [verdachte] wat er gebeurd was. Zij hoorden [verdachte] zeggen: "Nee hoor, ik ben nooit aangehouden geweest voor zo iets."
Verbalisant [verbalisant1] vroeg aan [verdachte] of hij nu druggerelateerde feiten bij zich had. Verbalisanten hoorden [verdachte] zeggen: "Nee natuurlijk niet, kijk maar."
Verbalisant [verbalisant1] vertelde aan [verdachte] dat als er iets in zijn voertuig werd aangetroffen, hij dan mogelijk strafbaar is en aangehouden kan worden. Verbalisanten hoorden [verdachte] zeggen: "Ik heb niets in mijn auto."
Verbalisant [verbalisant1] vorderde de uitlevering van drugs. Verbalisanten hoorden [verdachte] zeggen: "Ik heb echt niets in de auto." Verbalisant [verbalisant2] vroeg of [verdachte] wilde uitstappen. Verbalisanten zagen dat [verdachte] uitstapte en gelijk zenuwachtig begon te ijsberen. Zij zagen dat [verdachte] een sigaret opstak en dat zijn handen tijdens het roken
heel erg trilden. Verbalisanten kregen het vermoeden dat [verdachte] wat te verbergen had.
Verbalisant [verbalisant1] zag dat [verdachte] een schoudertasje om had. Hij vroeg of [verdachte]
daar druggerelateerde goederen in had zitten. [verbalisant1] hoorde [verdachte] stellig zeggen:
"Nee." [verbalisant1] zag dat het tasje twee (2) ritsen had. Hij vroeg of [verdachte] de rits van het
grootste opbergvakje wilde openen. Hij zag dat [verdachte] de rits snel opende, het
opbergvakje vluchtig liet zien, en weer dicht deed. [verbalisant1] vertelde [verdachte] dat het wel
heel snel ging. Daarop liet [verdachte] wederom de inhoud van dit opbergvakje zien. [verbalisant1]
trof daar geen druggerelateerde feiten aan. Hij wilde ook in het tweede opbergvakje kijken. [verbalisant1] zag dat [verdachte] plots weg wilde lopen om achter het dienstvoertuig, uit het
zicht van de verbalisanten, een sigaret te roken. [verbalisant1] hield hem tegen en vroeg wat er in het andere opbergvakje zat. Hij hoorde [verdachte] zeggen: "Geld." [verbalisant1] heeft het tasje gepakt en heeft er samen met [verdachte] in gekeken. [verbalisant1] zag dat in het tweede vakje tientallen briefjes van 10, 20, 50, 100 en 200 euro en wat euromunten zaten. [verbalisant1] vroeg hoeveel geld het was en hoe hij er aan kwam. [verbalisant1] hoorde [verdachte] zeggen: "Ongeveer 2000 euro, ik werk in de steigerbouw dus ik krijg zo af en toe wat op deze manier." [verbalisant1] heeft het geld in het bijzijn van [verdachte] geteld. Het totaal bedrag dat in het tasje zat betrof: €5251,95 euro.
Verbalisant [verbalisant2] keek nog steeds met toestemming van [verdachte] in zijn
voertuig. [verbalisant2] trof in het middelconsole van de auto een zwart TomTom-tasje aan. [verbalisant2] voelde aan het gewicht van het TomTom-tasje dat er geen TomTom in zat. [verbalisant2] hoorde tijdens het oppakken van het tasje een knisperend geluid uit het tasje komen. [verbalisant2] herkende het geluid als het geluid van papiergeld.
[verbalisant2] opende het tasje en zag dat er meerdere gekreukte eurobiljetten in het tasje zaten. Het leek of deze biljetten er in gepropt waren. [verbalisant2] schoof het geld iets aan de kant en zag dat er onder dit geld tientallen ponypacks lagen. [verbalisant2] zag dat het zowel grote- als kleine ponypacks betroffen. [verbalisant2] zag dat de opschrift betrof: 'Cook Book' en op de achterzijde stond een vergiet afgebeeld. Ook lagen er ponypacks in met een afbeelding van een zeehond en de tekst 'SNOWSEALS'. Bij verbalisant [verbalisant2] , was bekend dat ponypacks meestal witte envelopjes zijn met cocaïne als inhoud. [verbalisant2] opende één van de kleine envelopjes. Hij zag dat er een wit poeder in het envelopje zat. Verbalisanten hebben [verdachte] op verdenking van handel in harddrugs aangehouden.
In het TomTom-tasje werden in totaal 37 ponypacks aangetroffen. 17 ponypacks waren groot en 20 hadden een kleiner formaat. Naast de ponypacks zat er 183 euro in het tasje.
Verbalisant [verbalisant2] zag dat onder het TomTom-tasje een doorzichtig gripzakje
lag met daarin twee (2) kleine gripzakjes erin en één (1) ponypack. [verbalisant2] zag dat in de
twee (2) gripzakjes een kristalvormige substantie zat. [verbalisant2] vermoedde dat deze twee (2) zakjes een druggerelateerde inhoud hadden.
Verbalisanten hebben [verdachte] gefouilleerd op grond van de Opiumwetgeving. Verbalisant [verbalisant2] trof in de rechter jaszak van [verdachte] vier (4) ponypacks aan. [verbalisant2] zag dat dit twee (2) kleine ponypacks betroffen en twee (2) grote ponypacks. Hij zag dat alle vier (4) de ponypacks het opschrift 'Cook Book' hadden en op de achterkant stond een vergiet afgebeeld. Hij zag dat de tekst Cook Book en de afbeelding van de vergiet
overeen kwamen met de aangetroffen ponypacks in het TomTom-tasje.
Verbalisanten hebben alle 42 ponypacks, onder goednummer PL0900-2020300146-160154, SIN AAOA1796NL, relatie met SIN AANR5287NL, met een netto gewicht van 24,04 gram in beslag genomen. Er is een indicatieve getest afgenomen met als uitslag: positief voor cocaïne. [2]
Uit het Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 18 september 2020 is gebleken dat het onderzochte kenmerk: AAOA1796NL, poeder en brokjes, wit, 24,04 gram cocaïne bevat, vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet. [3]
Oordeel van hof
Onrechtmatigheid van de doorzoeking van de auto
Het hof stelt vast dat de verdachte op 15 september 2020 te [plaats] , in hoedanigheid van eigenaar en feitelijk bestuurder van het voertuig, is staande gehouden door verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] ter controle van de naleving van de Wegenverkeerswet 1994. In het voertuig zijn in totaal 42 ponypacks met cocaïne aangetroffen in een TomTom-tasje dat in de middenconsole van het voertuig lag, in een doorzichtig gripzakje dat onder het TomTom-tasje lag, en ook in de jas die verdachte droeg. De aangetroffen ponypacks in het voertuig en in de jas hadden soortgelijke afbeeldingen en tekst.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het voertuig van verdachte onrechtmatig is doorzocht, nu niet is gebleken dat bij de staande houding van de verdachte sprake is geweest van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en zonder expliciete toestemming van de verdachte het voertuig is doorzocht en dat als gevolg daarvan de aangetroffen cocaïne moet worden uitgesloten van het bewijs dan wel dat strafvermindering moet worden toegepast.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof begrijpt uit het proces-verbaal van bevindingen dat bij de verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] een verdenking jegens de verdachte is ontstaan door het zenuwachtige gedrag van de verdachte dat van meet af aan opviel, zo keek verdachte meermaals om zich heen, raakte hij met zijn handen zijn gezicht aan en transpireerde hij hevig, en nadat zij in het politiesysteem zagen dat de verdachte op 10 mei 2020 was aangehouden voor handel en dergelijke in harddrugs.
De verbalisanten hebben aan de verdachte gevraagd wat er op 10 mei 2020 was gebeurd en of hij nu druggerelateerde feiten bij zich had. De verdachte heeft daarop gereageerd door te zeggen: “Nee hoor, ik ben nooit aangehouden geweest voor zo iets." respectievelijk "Nee natuurlijk niet, kijk maar." Zij hebben vervolgens de uitlevering van de druggerelateerde feiten gevorderd en de verdachte kenbaar gemaakt dat hij mogelijk strafbaar is en kan worden aangehouden als er iets in zijn auto wordt aangetroffen, waarop de verdachte antwoorde: "Ik heb echt niets in de auto."
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt het hof dat verbalisant [verbalisant1] vervolgens samen met de verdachte heeft gekeken in het schoudertasje dat verdachte droeg en dat daarin ruim € 5.000,- bleek te zitten.
Tegelijkertijd, of daarna, heeft verbalisant [verbalisant2] handelingen verricht in de auto, waaronder het openen van het TomTom-tasje in de middenconsole van het voertuig, hetgeen verder ging dan zoekend rondkijken en aan te merken is als een doorzoeking in de zin van het Wetboek van Strafvordering. Nu uit het proces-verbaal van bevindingen niet eenduidig blijkt of dit is gebeurd nadat het geld in het schoudertasje van verdachte werd aangetroffen en of het aantreffen van het geld mede redengevend is geweest voor het openen van het tasje, is het hof van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit op grond waarvan overgegaan kon worden tot doorzoeking van het voertuig en het openen van het tasje in de middenconsole. Dat de doorzoeking met toestemming van verdachte heeft plaatsgevonden, kan naar het oordeel van het hof evenmin worden vastgesteld. Uit de uitlatingen van verdachte kan worden opgemaakt dat hij verbalisanten toestemming verleende in de auto te kijken, maar niet dat hij daarmee ook beoogde toestemming te geven voor een doorzoeking.
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden af dat het openen van het zich in de middelconsole van het voertuig bevindende TomTom-tasje derhalve onrechtmatig is geschied. De handelingen van de opsporingsambtenaar die verder gaan dan "zoekend rondkijken", moeten worden aangemerkt als een "doorzoeking", waartoe een opsporingsambtenaar in een geval als het onderhavige niet bevoegd is. In zoverre is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van art. 359a, eerste lid, Sv.
De aan vormverzuimen ex artikel 359a Sv te verbinden rechtsgevolgen
Het hof overweegt omtrent de eventuele aan deze vormverzuimen te verbinden rechtsgevolgen, als volgt.
De vraag is of, en zo ja, welk rechtsgevolg aan het hiervoor vastgestelde vormverzuim moet worden verbonden. Voor de beantwoording van die vraag houdt het hof rekening met de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Een inbreuk op het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer levert niet zonder meer op ook een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces. Aan niet gerechtvaardigde inbreuken op artikel 8 EVRM behoeft dan ook in de regel niet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting te worden verbonden, mits het recht van verdachte op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd.
Het hof is van oordeel dat de onrechtmatige doorzoeking in het voertuig, in tegenstelling tot hetgeen door de raadsman is aangevoerd, slechts een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte oplevert. De verbalisant had toestemming in de auto van verdachte te kijken en de onrechtmatige doorzoeking betreft slechts een tasje dat kort is doorzocht. Het hof merkt hierbij nog op dat het belang van verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt naar bestendige jurisprudentie niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. Daarnaast is het hof van oordeel dat, anders dan door de raadsman is aangevoerd, geenszins aannemelijk is geworden dat sprake is van structureel onrechtmatig handelen. Dat in de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie ook sprake is van onrechtmatige doorzoekingen in voertuigen biedt onvoldoende grondslag voor die conclusie. Omdat gelet op het voorgaande, niet is gebleken dat een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden dan wel sprake is van structureel onrechtmatig handelen van de zijde van de politie, is bewijsuitsluiting naar het oordeel van het hof niet aan de orde.
Het hof overweegt ten aanzien van het subsidiaire standpunt van de raadsman als volgt. Voor toepassing van strafvermindering is vereist dat de verdachte door het vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en dat strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Het moet dus gaan om een voldoende ernstig vormverzuim dat concreet de belangen van de verdachte in de strafzaak heeft aangetast. Het daadwerkelijke nadeel dat verdachte ten gevolge van de onrechtmatige doorzoeking van het voertuig heeft geleden is - zoals hiervoor uiteengezet - zeer beperkt gebleven. Daarbij neemt het hof, zoals hiervoor reeds overwogen, in aanmerking dat het belang van verdachte dat het strafbare feit niet zou worden ontdekt geen rechtens te respecteren belang is. Het vormverzuim rechtvaardigt naar het oordeel van het hof geen strafvermindering. Het hof volstaat dan ook met de constatering en verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.

Wetenschap aanwezigheid drugs en het geschetste alternatieve scenario

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet wist dat hij drugs bij zich had.
Het hof volgt de stelling van de verdediging niet en overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat het, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, niet anders kan dan dat verdachte heeft geweten van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn voertuig en in de jas die hij droeg. Verdachte reed op 15 september 2020 in zijn eigen voertuig. De stelling van verdachte dat hij voornoemde verdovende middelen niet heeft gezien en dat hij er niet van wist acht het hof - gelet op de plaats en wijze waarop deze zijn aangetroffen – onaannemelijk. Dat de verdovende middelen mogelijk door een andere gebruiker van het voertuig daarin zijn achtergelaten, acht het hof gelet op de waarde van de verdovende middelen onwaarschijnlijk en is door de verdediging ook op geen enkele wijze geconcretiseerd of onderbouwd. Ondanks doorvragen van het hof heeft verdachte geen enkel verifieerbaar aanknopingspunt gegeven waaruit zou moeten blijken dat anderen dan de verdachte de drugs in de bus hebben gelegd. Bovendien zijn de verdovende middelen niet alleen in het voertuig maar ook in de jaszak van de jas die verdachte droeg aangetroffen en kwamen de afbeeldingen en de tekst op de ponypacks die in het voertuig en in de jas zijn aangetroffen overeen. Het hof houdt het ervoor dat verdachte in de gegeven situatie ervan op de hoogte was dat hij een handelshoeveelheid cocaïne bij zich had.
Het hof passeert het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 september 2020 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad (42 ponypacks) van ongeveer 24,04 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van diezelfde straf.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen omtrent de strafoplegging.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 15 september 2020 te [plaats] schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 24,04 gram cocaïne. Zoals algemeen bekend is, vormt cocaïne een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt het gebruik daarvan in veel gevallen tot verslaving. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect zijn oorsprong in het gebruik van - en de handel in cocaïne.
Uit het verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 augustus 2021 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De landelijk geldende oriëntatiepunten van het LOVS geven voor het aanwezig hebben van harddrugs bij een gewicht tussen de 10 en 50 gram als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke taakstraf van tachtig uren.
Alles afwegende acht het hof, oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 30 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, dossiernummer PL0900-20200300146 van de Politie Eenheid Midden-Nederland, District Gooi en Vechtstreek, Basisteam Gooi en Vechtstreek-Noord, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 15 september 2020, opgenomen op pagina 3-5 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de relatering van verbalisant(en) [verbalisant1] en [verbalisant2] . En een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, d.d. 18 september 2020, opgenomen op pagina 44-48 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de relatering van [naam1] .
3.Een rapport van het NFI, d.d. 18 september 2020, opgenomen op pagina 52 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de relatering van rapporteur ing. [naam2] ; en een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, d.d. , opgenomen op pagina 44-51 van voornoemd dossier.