ECLI:NL:GHARL:2021:9408

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
21-003257-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor joyriden, rijden zonder rijbewijs en weigeren medewerking aan bloedonderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor drie feiten: joyriden, rijden zonder rijbewijs en het weigeren medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek. De feiten vonden plaats op 16 februari 2019 in de gemeente [gemeente]. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, een geldboete van €1.000,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een andere strafoplegging gedaan. De verdachte is nu veroordeeld tot taakstraffen van 28 en 40 uren, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte heeft eerder onherroepelijk voor verkeersdelicten gestraft gekregen, maar het hof heeft geconstateerd dat hij zijn leven een positievere wending lijkt te hebben gegeven. De strafoplegging is in overeenstemming met de aard en ernst van de feiten, waarbij het hof de cumulatie van strafbare gedragingen en de veronachtzaming van de verkeersveiligheid heeft meegewogen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003257-19
Uitspraak d.d.: 30 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 juni 2019 met parketnummer 18-038734-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. G.J.P.M. Grijmans, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 7 juni 2019 de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot: een gevangenisstraf voor de duur van twee weken (1 subsidiair), een geldboete van €1.000,-, subsidiair twintig dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden (2) en drie weken hechtenis (3).
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 16 februari 2019 in de gemeente [gemeente] een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
1.
subsidiair
hij op of omstreeks 16 februari 2019 in de gemeente [gemeente] opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (personenauto), toebehorende aan [naam1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg(en), de [adres1] en/of de [adres2] , in elk geval op een weg;
2.
hij op of omstreeks 16 februari 2019 te [plaats1] , in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (personenauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
3.
hij op of omstreeks 16 februari 2019 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg(en), de [adres1] en/of de [adres2] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak feit 1 primair

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
hij op 16 februari 2019 in de gemeente [gemeente] opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, personenauto, toebehorende aan [naam1] , als bestuurder heeft gebruikt op de wegen, de [adres1] en de [adres2] ;
2.
hij op 16 februari 2019 te [plaats1] , als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (personenauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
3.
hij op 16 februari 2019 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de wegen, de [adres1] en de [adres2] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken (feit 1 subsidiair), een geldboete van € 1.000,-, subsidiair twintig dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden (feit 2) en drie weken hechtenis (feit 3).
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van diezelfde straf.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de door de politierechter opgelegde straffen om te zetten in taakstraffen, omdat het uitvoeren van taakstraffen beter is voor de verdachte en de maatschappij. Verdachte probeert zijn leven weer op de rit te krijgen. De raadsman refereert zich aan het oordeel van het hof omtrent de opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 16 februari 2019 schuldig gemaakt aan een drietal Wegenverkeerswet-feiten, te weten ‘joyriden’, ‘rijden zonder rijbewijs’ en ‘het weigeren medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek’. Het hof neemt in aanmerking dat sprake was van een cumulatie van strafbare gedragingen en dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan veronachtzaming van de verkeersveiligheid, ondermijning van het bevoegd gezag en verstoring van de openbare orde. Hij heeft zich onverantwoordelijk en gevaarzettend gedragen.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 augustus 2021 blijkt, dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, waaronder voor verkeersdelicten.
Bij de strafoplegging houdt het hof voorts rekening met de door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter zitting van het hof naar voren zijn gekomen. Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte inmiddels zijn leven een andere positievere wending lijkt te hebben gegeven. Verdachte heeft het financieel niet breed.
Het hof constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de fase van de berechting in hoger beroep. Verdachte heeft op 14 juni 2019 hoger beroep ingesteld en het hof doet op 30 september 2021 uitspraak. Gelet op de mate van overschrijding en in aanmerking nemende dat de procedure en eerste aanleg en in hoger beroep binnen vier jaar is afgerond alsook gelet op de hoogte en de modaliteit van de op te leggen straf, zal het hof volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Alles afwegende acht het hof omzetting van de door de politierechter opgelegde straffen in een taakstraf passend en geboden, hetgeen betekent dat verdachte wordt veroordeeld ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot een taakstraf van achtentwintig uren, subsidiair veertien dagen hechtenis; ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde tot een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, en ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde tot een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. Voorts zal het hof aan de verdachte een (onvoorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen opleggen voor de duur van twaalf maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11, 107, 163, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-038734-19 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-038734-19 onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-038734-19 onder 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 30 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.