In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige], die in hoger beroep is gekomen, verzoekt het hof de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 22 april 2021 te vernietigen. De rechtbank had de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 22 april 2021 tot 22 april 2022 uitgesproken, op basis van artikel 1:255 BW, omdat de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig werd bedreigd.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder alleen het gezag over [de minderjarige] heeft en dat er zorgen zijn over de fysieke, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige]. Ondanks eerdere hulpverlening zijn de zorgen niet weggenomen. De moeder heeft erkend dat hulpverlening noodzakelijk is en heeft zich ingespannen om passende hulp te vinden. De gecertificeerde instelling (GI) heeft ingestemd met de door de moeder aangedragen hulpverlening, maar het hof is van oordeel dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk blijft om de zorgen weg te nemen.
Het hof heeft geconcludeerd dat de vereisten voor een ondertoezichtstelling zijn voldaan en dat de bestreden beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd. De beslissing is genomen in het belang van [de minderjarige], die nog steeds ernstige ontwikkelingsbedreigingen ervaart, en het hof acht het noodzakelijk dat de GI de regie heeft over de hulpverlening.