ECLI:NL:GHARL:2021:9401

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
200.298.078
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige], die in hoger beroep is gekomen, verzoekt het hof de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 22 april 2021 te vernietigen. De rechtbank had de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 22 april 2021 tot 22 april 2022 uitgesproken, op basis van artikel 1:255 BW, omdat de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig werd bedreigd.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder alleen het gezag over [de minderjarige] heeft en dat er zorgen zijn over de fysieke, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige]. Ondanks eerdere hulpverlening zijn de zorgen niet weggenomen. De moeder heeft erkend dat hulpverlening noodzakelijk is en heeft zich ingespannen om passende hulp te vinden. De gecertificeerde instelling (GI) heeft ingestemd met de door de moeder aangedragen hulpverlening, maar het hof is van oordeel dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk blijft om de zorgen weg te nemen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de vereisten voor een ondertoezichtstelling zijn voldaan en dat de bestreden beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd. De beslissing is genomen in het belang van [de minderjarige], die nog steeds ernstige ontwikkelingsbedreigingen ervaart, en het hof acht het noodzakelijk dat de GI de regie heeft over de hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.078
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 518665)
beschikking van 5 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.C. Otten te Bussum,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 juli 2021;
  • het verweerschrift;
  • een brief met bijlagen van de GI van 7 september 2021.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken over het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 17 september 2021 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • [naam1] namens de raad;
  • [naam2] en [naam3] namens de GI.
2.4
Zoals het hof al tijdens de mondelinge behandeling heeft medegedeeld, slaat het hof geen acht op het journaalbericht van mr. Otten van 10 september 2021 met producties (waaronder een brief van mr. Otten van 13 september 2021). Deze stukken zijn door het hof pas op 13 september 2021 ontvangen, zodat niet is voldaan aan de geldende regel dat stukken uiterlijk vijf werkdagen vóór de mondelinge behandeling dienen te worden ingediend.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] is op [in] 2006 in [plaats] geboren. [de minderjarige] woont bij de moeder. Alleen de moeder is belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] stond van 30 januari 2012 tot 30 januari 2013 onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland en van 30 maart 2017 tot 6 september 2018 van Stichting De Jeugd- en Gezinsbeschermers.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking heeft de rechtbank [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 22 april 2021 tot 22 april 2022.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking en verzoekt het hof – uitvoerbaar bij voorraad – de bestreden beschikking te vernietigen, kosten rechtens.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de vereisten voor een ondertoezichtstelling. Hoewel de acute zorgen over de fysieke ontwikkeling van [de minderjarige] door zijn operatie zijn weggenomen, is nog altijd sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [de minderjarige] gaat al lange tijd niet naar school en tot op heden is ook een andere vorm van passend onderwijs niet structureel van de grond gekomen. Daardoor bestaan zorgen over zijn cognitieve ontwikkeling. Daarnaast zijn er ernstige zorgen over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Al in 2016 heeft het NIFP gerapporteerd dat zij een naar binnen gekeerd, eenzaam en angstig kind zien en dat de zorg bestaat dat [de minderjarige] onvoldoende toekomt aan zijn ontwikkelingstaken als gevolg van de geslotenheid van het gezin en het wantrouwen van de moeder naar de buitenwereld. In 2018 is [de minderjarige] met PTSS gediagnosticeerd. De zorgen zijn sindsdien niet afgenomen. Nog altijd wordt gezien dat [de minderjarige] veel stress ervaart. Tijdens zijn opname in het ziekenhuis heeft [de minderjarige] zorgelijk gedrag vertoond en ook de behandelend artsen hebben zorgen over de psychische (angst)klachten van [de minderjarige] geuit. Daarnaast blijft ook de (erg hechte) relatie tussen [de minderjarige] en de moeder een aandachtspunt. Daarbij speelt ook mee dat [de minderjarige] mede doordat hij niet naar school gaat minder sociale contacten heeft dan leeftijdsgenoten hebben.
5.3
Gelet op alle zorgen is hulpverlening noodzakelijk. De moeder erkent dit en heeft zich ervoor ingezet hulpverlening te zoeken die in haar ogen passend is. De GI heeft ingestemd met de door de moeder aangedragen hulpverlening van [naam4] . Dat de GI vooralsnog op dit punt de wensen van de moeder volgt, betekent echter niet dat betrokkenheid van de GI in het kader van een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is. Er bestaan al jarenlang zorgen over [de minderjarige] en die zorgen zijn tot op heden niet weggenomen, ondanks de inzet van de door de moeder gekozen hulpverlening. De GI heeft te kennen gegeven dat zij nu meebewegen met de moeder om een goede samenwerkingsrelatie op te bouwen, mede gezien de stress die de moeder en [de minderjarige] hebben ervaren door eerder ingrijpen in een gedwongen kader. Net als de GI en de raad is het hof echter van oordeel dat nog veel stappen gezet moeten worden en dat mogelijk meer of andere hulpverlening nodig zal blijken om de ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te nemen, zoals bijvoorbeeld hulpverlening specifiek gericht op de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] . Het hof acht het noodzakelijk dat de GI hierbij de regie heeft en kan waarborgen dat die hulpverlening ook daadwerkelijk van de grond komt.

6.De slotsom

Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 april 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, H. Phaff en M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 5 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.