ECLI:NL:GHARL:2021:9362

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.298.073
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van de verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel aangevochten, die op 3 juni 2021 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige], die in 2009 is geboren. De vader heeft geen gezag en is als belanghebbende aangemerkt.

De kinderrechter had eerder al verschillende maatregelen getroffen, waaronder ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij een persoon in het netwerk. De GI, stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof heeft de procedure gevolgd en op 30 augustus 2021 [de minderjarige] gehoord, buiten aanwezigheid van de ouders en de GI.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ernstige psychische problematiek heeft, wat haar opvoedvaardigheden beïnvloedt. Ondanks enige positieve ontwikkeling, is het hof van oordeel dat de moeder momenteel niet in staat is om in de behoeftes van [de minderjarige] te voorzien. De pleegouders bieden een stabiele en veilige opvoedingssituatie, wat van groot belang is voor de ontwikkeling van [de minderjarige]. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 19 januari 2022, in het belang van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.073
(zaaknummer rechtbank Overijssel 266536)
beschikking van 5 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo.
[de pleegouders],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (verder te noemen: de kinderrechter), van 3 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 juli 2021;
- het verweerschrift.
2.2
Op 30 augustus 2021 is de [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van de ouders, hun advocaat en de GI door een raadsheer van het hof is gehoord.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 3 september 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en door een tolk in de Russische taal,
- de vader,
- de pleegouders,
- [naam1] namens de GI.
De raad voor de kinderbescherming is - met berichtgeving vooraf - niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2009 in [plaats] .
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 15 mei 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 29 mei 2020 en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3
Bij beschikking van 28 mei 2020 (hersteld bij beschikking van 11 juni 2020) heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 15 augustus 2020.
3.4
Bij beschikking van 9 juni 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij een persoon in het netwerk voor de duur van twee weken en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5
Bij beschikking van 16 juni 2020 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij een persoon in het netwerk, voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, dus tot 15 augustus 2020.
3.6
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 24 juli 2020 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd benoemd over de haar.
3.7
De ouders hebben hoger beroep ingesteld tegen die beschikking. Dit hof heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 19 januari 2021 voormelde beschikking van 24 juli 2020 vernietigd, het verzoek tot beëindiging van het gezag alsnog afgewezen, [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 januari 2021 voor de duur van zes maanden en de GI gemachtigd om [de minderjarige] met ingang 19 januari 2021 uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.8
De GI heeft de kinderrechter bij verzoekschrift van 20 mei 2021 verzocht de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] met ingang van 11 mei 2021 te verlengen voor de duur van een jaar.
3.9
Sinds de uithuisplaatsing verblijft [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 19 juli 2022, zoals de GI had verzocht. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin) verlengd tot uiterlijk 19 januari 2022, het overige deel van het verzoek (van de GI) aangehouden en meteen een voortzetting van de mondelinge behandeling op 11 januari 2022 bepaald.
4.2
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief ziet alleen op de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. De moeder verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking voor wat betreft de uithuisplaatsing te vernietigen en het inleidend verzoek alsnog af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de uithuisplaatsing te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Niet in geschil is dat [de minderjarige] ten tijde van het verzoek in eerste aanleg haar gewone verblijfplaats in Nederland had. Dat brengt mee dat het hof evenals de rechtbank van oordeel is dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek. Het Nederlands recht is van toepassing.
5.2
Hoewel het beroepschrift namens de beide ouders is ingediend, blijkt uit het gezagsregister dat de vader niet het gezag heeft over [de minderjarige] . De advocaat heeft dat tijdens de mondelinge behandeling ook bevestigd. De vader kan daarom niet als verzoeker optreden en het hof zal hem in deze zaak als belanghebbende aanmerken.
5.3
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.4
De moeder kan zich met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. Volgens de moeder is de beslissing gebaseerd op aannames en niet op feiten. De uithuisplaatsing is niet noodzakelijk in het belang van [de minderjarige] . De moeder zou graag zien dat [de minderjarige] bij de ouders wordt teruggeplaatst.
5.5
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken is het hof met de kinderrechter van oordeel dat verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De moeder heeft ernstige psychische problematiek. Van eind april tot begin juni 2020 is de moeder via een rechterlijke machtiging gedwongen opgenomen geweest met een psychose. In juni 2020 is zij kort opnieuw (gedwongen) opgenomen geweest omdat zij haar depot medicatie niet had opgehaald.
De moeder heeft geen intrinsieke motivatie om hulpverlening en medicatie te accepteren. Zij krijgt nu, in het kader van een rechterlijke machtiging, maandelijks een injectie met medicatie toegediend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij verklaard dat zij dat niet wil maar dat ze (op dit moment) verplicht is de medicatie te nemen.
Hoewel uit de stukken blijkt dat de moeder enige positieve ontwikkeling heeft laten zien, vindt het hof het zorgelijk dat het ziekte-inzicht en het probleembesef bij de moeder nog onvoldoende aanwezig lijken te zijn. Er blijven zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en het onderzoek hiernaar loopt nog en dient eerst te worden afgerond. Naar verwachting is in de loop van oktober 2021 het onderzoek afgerond.
Het hof acht de moeder op dit moment, gelet op haar eigen problematiek, onvoldoende in staat om in de behoeftes van [de minderjarige] te voorzien. De vader van [de minderjarige] heeft in het verleden geen rol als opvoeder gehad en is veel in het buitenland geweest. Zijn rol wordt in het onderzoek ook betrokken.
ontwikkelt zich goed in het pleeggezin. De pleegouders kunnen voorzien in wat [de minderjarige] nodig heeft. Voor [de minderjarige] is het van belang dat de rust, regelmaat en duidelijkheid die zij in het pleeggezin ervaart, gehandhaafd blijft, waardoor de kans dat zij zich positief zal (blijven) ontwikkelen, toeneemt. Een terugplaatsing naar de moeder zal de huidige stabiele en veilige opvoedingssituatie van [de minderjarige] verstoren.
Het hof neemt ten slotte in overweging dat [de minderjarige] aan het hof heeft verteld dat zij, hoewel zij haar ouders mist, het op dit moment heel goed naar haar zin heeft bij het pleeggezin.
5.6
Gelet op de problematiek en de opvoedingsvaardigheden van de moeder en de invloed daarvan op de ontwikkeling van [de minderjarige] , is het hof van oordeel dat een terugplaatsing bij de moeder op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is.
Het hoger beroep faalt. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 3 juni 2021, voor zover die betrekking heeft op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 19 januari 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, voorzitter, M.H.F. van Vugt en L. Hamer, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 5 oktober 2021 door de voorzitter uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.