Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Het hof kan niet vaststellen hoe stabiel de huidige relatie van de moeder is, maar heeft wel moeten constateren dat zij op vragen over haar partner tijdens de mondelinge behandeling bij het hof geen eerlijk antwoord heeft willen geven. Zo heeft de moeder op de vraag op grond van welke verdenking haar partner enige tijd in voorarrest heeft gezeten geantwoord dat zij niet wist waarom dat was, terwijl even later bleek dat de moeder er wel degelijk van op de hoogte was dat het ging om verboden wapenbezit, zoals de GI toelichtte. Niet alleen de houding van de moeder baart het hof zorgen, maar ook de aard van het delict waarvan haar partner was verdacht.
Daarnaast zijn er zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. Uit de stukken blijkt dat de moeder in de afgelopen jaren intensieve hulpverlening heeft gehad maar dat zij daarvan onvoldoende heeft weten te profiteren. De moeder heeft een laag IQ en zij vertoont grillig gedrag. De moeder heeft beperkt probleeminzicht. Zij schuift de problemen af op een ander en kijkt niet naar haar eigen aandeel. Zij reageert soms verbaal agressief richting de GI als zij met de GI van mening verschilt.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat benoemd dat sinds eind 2019 niet meer is ingezet op thuisplaatsing en op (opvoed)hulp aan de moeder. De GI heeft dat beaamd. Op de vraag waarom de GI dan niet eerder is overgegaan tot het vragen van een onderzoek door de raad naar de eventuele noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel, heeft de jeugdbeschermer toegelicht dat de GI eerst heeft geprobeerd met de ouders in gesprek te komen om te onderzoeken of zij vrijwillig zouden willen berusten in het verblijf van [de minderjarige] bij de pleegouders. De vader heeft de situatie geaccepteerd, de moeder niet. Inmiddels is het onderzoek bij de raad aangevraagd.
Het hof acht de uithuisplaatsing, gelet op al het voorgaande, noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .