ECLI:NL:GHARL:2021:9355

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.297.001
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag afgewezen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder had tot de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel alleen het gezag over de kinderen. De vader, die in Turkije woont, heeft de kinderen erkend, maar heeft feitelijk geen gezag uitgeoefend. De rechtbank had eerder de vader en de moeder samen belast met het gezag, maar de moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze het gezag betreft en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewezen. Het hof oordeelde dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder als verzorgende ouder alleen gezagsbeslissingen kan nemen. De vader heeft weliswaar een belangrijke rol in het leven van de kinderen, maar zijn afstand en de gebrekkige communicatie tussen de ouders maken gezamenlijk gezag niet haalbaar. Het hof benadrukt dat de vader recht heeft op informatie en consultatie door de moeder, ook zonder gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.297.001
(zaaknummer rechtbank Overijssel 241391)
beschikking van 5 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.H. Hoekman te Almelo,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Kok te Ede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 20 januari 2020, 9 december 2020 en 14 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 14 juni 2021 wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 12 juli 2021;
  • het verweerschrift met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 september 2021 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader en zijn advocaat;
  • [naam1] namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 in [plaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 in [plaats1] .
De vader heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend. De moeder oefende tot de bestreden beschikking van rechtswege alleen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit.
3.2
Bij beschikking van 20 januari 2020 heeft de rechtbank onder meer de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te adviseren over de meest wenselijke gezagsvoorziening en zorg- en contactregeling.
3.3
Bij beschikking van 9 december 2020 heeft de rechtbank met instemming van partijen de door de raad geadviseerde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een weekend in de drie weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader zijn, uit te breiden naar een weekend in de twee weken vanaf het moment dat de vader financieel in staat is vaker naar Nederland te gaan. De rechtbank heeft de beslissing met betrekking tot het gezag aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vader samen met de moeder belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader om samen met de moeder te worden belast met het gezag over de kinderen af te wijzen, althans de beslissing te nemen die het hof juist acht, kosten rechtens.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is anders dan de rechtbank van oordeel dat afwijzing van het verzoek van de vader anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
Het ouderlijk gezag omvat op grond van artikel 1:247 BW de plicht en het recht van de ouder om zijn kind te verzorgen en op te voeden. Gebleken is dat de vader deze plicht op dit moment feitelijk niet vervult. De vader woont in Turkije en heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat hij zijn toekomst daar ziet. Sinds de bestreden beschikking hebben de vader en de kinderen elkaar slechts incidenteel gezien, namelijk twee uur in de zomervakantie toen de vader – zo heeft de moeder onbetwist gesteld – voor papierwerk in Nederland moest zijn en op de avond vóór en in het weekend na de mondelinge behandeling bij het hof. De vader voert aan dat hij weer vaker naar Nederland wil komen als de coronamaatregelen en zijn financiële situatie dit toelaten. Het is echter niet duidelijk wanneer dit het geval zal zijn en deze wens verandert niets aan de feitelijke positie van de vader als ouder op afstand. Die positie maakt het lastig voor de vader om een eigen beeld van de actuele ontwikkeling van de kinderen te vormen, terwijl dit wel nodig is om goed te kunnen inschatten welke beslissingen in hun belang moeten worden geacht. In de situatie waarin een ouder op grote afstand woont is het voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag des te meer van belang dat de ouders in staat zijn tot overleg over belangrijke beslissingen die over de kinderen moeten worden genomen, of ten minste tot het maken van afspraken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen. Het hof heeft er net als de raad geen vertrouwen in dat de ouders hiertoe in staat zijn. In de periode sinds de bestreden beschikking zijn weliswaar geen problemen ontstaan, maar er is ook geen situatie geweest waarin door de ouders samen een beslissing moest worden genomen. De communicatie tussen de ouders is eerder verslechterd dan verbeterd en er is naar het oordeel van het hof ook geen zicht op verbetering. De moeder informeert de vader via WhatsApp wel over belangrijke aangelegenheden rond de kinderen, zoals een ziekenhuisafspraak voor [de minderjarige2] , maar van wederzijdse communicatie en overleg is geen sprake. Daar komt nog bij dat het vanwege de gezondheidsproblemen van [de minderjarige2] extra van belang is dat gezagsbeslissingen met voortvarendheid kunnen worden genomen.
5.3
Gelet op alle genoemde omstandigheden acht het hof het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de moeder als verzorgende ouder alleen gezagsbeslissingen over de kinderen kan nemen. Dit neemt niet weg dat ook de vader een belangrijke rol speelt in het leven van de kinderen en dat het hof begrijpt dat hij het belangrijk vindt betrokken te blijven. Ook zonder gezag heeft de vader echter het recht om door de moeder geïnformeerd en geraadpleegd te worden (artikel 1:377b BW) en om bij derden informatie over de kinderen op te vragen (artikel 1:377c BW).

6.De slotsom

Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover deze het gezag betreft en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 14 juni 2021 voor zover deze het gezag betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vader om samen met de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 in [plaats1] , en [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 in [plaats1] af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, H. Phaff en M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 5 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.