ECLI:NL:GHARL:2021:935

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
21-004368-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging bewezenverklaring deelname aan een criminele organisatie, woninginbraak en opzetheling met rekening houdend met persoonlijke omstandigheden van de verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 augustus 2019. De verdachte, geboren in 2000, was eerder veroordeeld tot jeugddetentie voor deelname aan een criminele organisatie, woninginbraak en opzetheling. Het hof bevestigde de bewezenverklaring van deze feiten, maar oordeelde dat de opgelegde straf niet in overeenstemming was met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tijdens de zitting op 19 januari 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de pleitnota van de raadsvrouw van de verdachte, mr. C.W. Dirkzwager. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten en dat hij zich in een positieve ontwikkeling bevond, met een eigen bedrijf en een goede band met zijn familie. Het hof heeft daarom besloten om de jeugddetentie te verlagen naar 120 dagen, waarvan 62 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar en bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor bepaalde feiten, maar heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van het rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het opleggen van straffen in het jeugdstrafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004368-19
Uitspraak d.d.: 2 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 augustus 2019 met parketnummer 16-706048-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2000,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van dat wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager, naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor verdachte geen hoger beroep open tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak ter zake van het onder de feiten 2 en 5 ten laste gelegde. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing ter zake van het onder de feiten 2 en 5 ten laste gelegde.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 2 augustus 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de volgende bewezen verklaarde feiten veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van twee jaren en met oplegging van algemene en bijzondere voorwaarden.
  • Feit 1 – deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
  • Feit 3, primair – diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
  • Feit 4 – opzetheling.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis -voor zover dat ter beoordeling aan het hof voorligt- bevestigen behalve voor zover het betreft de oplegging van de straf.
Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van twee jaren en met oplegging van algemene en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 62 dagen voorwaardelijk, met oplegging van bijzondere voorwaarden en een taakstraf voor de duur van 150 uren. De advocaat-generaal heeft zich niet verzet tegen het inkorten van de proeftijd tot één jaar.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat – gelet op de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte – het onwenselijk is dat verdachte opnieuw naar de gevangenis moet. Zij heeft verzocht om onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke jeugddetentie en een taakstraf in de vorm van een werkstraf, op te leggen. Voorts heeft zij verzocht om een proeftijd van één jaar aan het voorwaardelijke deel van de straf te koppelen.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gecombineerd met een voorwaardelijke jeugddetentieen een taakstraf in de vorm van een werkstraf, van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Met de rechtbank overweegt het hof als volgt en neemt de volgende overwegingen over uit voornoemd vonnis van de rechtbank:.
“Verdachte heeft gedurende een langere periode deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband met als oogmerk het plegen van vermogensdelicten, zoals woninginbraken en heling. Verdachte heeft voor dit criminele samenwerkingsverband hand en spandiensten verricht, zoals het neerleggen van een breekvoorwerp op een bepaalde plaats en hij heeft zich ook schuldig gemaakt aan het plegen van een woninginbraak in vereniging en opzetheling.
Woninginbraken veroorzaken de nodige materiële schade en maken een forse inbreuk op de
privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de
wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft
doorzocht. Het tast het gevoel van veiligheid in de eigen woning aan. De rechtbank rekent verdachte het veroorzaken van deze gevoelens aan, vooral omdat hij de woninginbraken
in georganiseerd verband heeft gepleegd, waarbij voor hem en zijn mededaders enkel het
geldelijk gewin voorop stond.”
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met de rechterlijke oriëntatiepunten die gelden ter zake woninginbraken in vereniging en opzetheling, en de straffen zoals deze zijn opgelegd in soortgelijke zaken. Op basis hiervan is een (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie passend.
Het hof heeft kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 december 2020 betreffende verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld is.
Het hof heeft ook kennisgenomen van de verschillende rapportages die omtrent verdachte zijn opgemaakt. De meest recente rapportage is van de Raad voor de Kinderbescherming van 23 december 2020. Uit deze rapportage maakt het hof op dat het goed gaat met verdachte. Verdachte woont nu nog thuis, maar wil zo snel mogelijk gaan trouwen met zijn verloofde en gaan samenwonen. Hij heeft een eigen bedrijf als tegelzetter en werkt zes dagen in de week. Verdachte heeft ook mensen in dienst bij dit bedrijf. Hij gaat niet meer met ‘foute’ vrienden om en heeft naast zijn werk weinig vrije tijd. Hij heeft een goede band met zijn familie.
De rapportage ondersteunt dat wat verdachte ter zitting bij het hof heeft verteld over zijn persoonlijke omstandigheden.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat het voor zowel de samenleving als voor verdachte onwenselijk zou zijn om verdachte opnieuw naar de gevangenis te sturen. Verdachte erkent dat hij fouten heeft gemaakt en heeft laten zien dat hij hiervan heeft geleerd door inmiddels wel de goede keuzes te maken in het leven. Detentie zou de goede weg die verdachte is ingeslagen doorkruisen. Daarbij moet wel worden bedacht dat verdachte ernstige feiten heeft gepleegd en daarvoor gestraft dient te worden. Naar het oordeel van het hof is daarom jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 62 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden van reclasseringscontact en een contactverbod, gecombineerd met een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 140, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep ter zake van de feiten 2 en 5.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de oplegging van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
62 (tweeënzestig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat:
- de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen te melden bij Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
  • dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met
- [naam 1] , geboren op [geboortedag 2] 2001;
- [naam 2] , geboren op [geboortedag 3] 1991;
- [naam 3] , geboren op [geboortedag 4] 2001;
- [naam 4] , geboren op [geboortedag 5] 2001;
- [naam 5] , geboren op [geboortedag 6] 2000;
- [naam 6] , geborden op [geboortedag 7] 1994;
Aan de bijzondere voorwaarden zijn van rechtswege de volgende voorwaarden verbonden:
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagenjeugddetentie.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. M.J. Vos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 2 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.