Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
- echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- bepaald dat de vrouw aan de man € 191,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) dient te voldoen, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand; en
- bepaald dat de vrouw aan de man € 297,- per maand als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) dient te voldoen, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
- a. de kinderalimentatie met ingang van 1 februari 2020 vast te stellen op € 123,- per maand, telkens bij vooruitbetaling door de vrouw aan de man te voldoen, althans met ingang van een datum en een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
- b
- de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel deze verzoeken af te wijzen;
- een eventuele wijziging van de kinder- en partneralimentatie in te laten gaan primair op de datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking en subsidiair met ingang van 24 juni 2020, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift; en
- te bepalen dat partijen hun eigen proceskosten dienen te dragen.
4.De omvang van het geschil
primairde vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken of
subsidiairhet verzoek tot wijziging van de partneralimentatie alsnog af te wijzen. Daarnaast verzoekt de man het hof de proceskosten in die zin te compenseren dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
- primairde door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie met ingang van 1 februari 2020, dan wel met ingang van een datum als het hof juist acht, op nihil wordt gesteld; of
- subsidiairde door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie met ingang van 1 februari 2020, dan wel met ingang van een datum als het hof juist acht, wordt vastgesteld op een bedrag lager dan € 91,- per maand;