ECLI:NL:GHARL:2021:934

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
21-004330-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie en woninginbraken met bijbehorende strafmaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2000, was eerder veroordeeld tot 20 maanden jeugddetentie, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, voor deelname aan een criminele organisatie, woninginbraken, opzetheling en wederspannigheid. Het hof bevestigt de bewezenverklaring van deze feiten, maar matigt de straf tot 18 maanden jeugddetentie, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft tijdens de zitting in hoger beroep zijn proceshouding gewijzigd en heeft bekend betrokken te zijn geweest bij de criminele organisatie en de inbraken. Het hof oordeelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist, maar komt tot een andere beslissing met betrekking tot de strafmaat, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [benadeelde 1] wordt toegewezen tot een bedrag van € 550,-. Het hof legt bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een emotie- en agressieregulatietraining.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004330-19
Uitspraak d.d.: 2 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 augustus 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-705921-18 en 16-202545-18, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-253767-16, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2000,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van dat wat door verdachte en zijn raadsman, mr. M.H.H. Meulemeesters, naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor verdachte geen hoger beroep open tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak ter zake van het onder 8 ten laste gelegde. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing ter zake van het onder 8 ten laste gelegde.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 2 augustus 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de volgende bewezen verklaarde feiten veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 20 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, waaraan verbonden algemene en bijzondere voorwaarden en met aftrek van het voorarrest.
  • Feit 1 – Deelneming aan een organisatie die het oogmerk heeft tot het plegen van misdrijven;
  • Feit 2 – poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
  • Feit 3 – diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
  • Feit 4 – diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
  • Feit 5 – diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
  • Feit 6 – diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
  • Feit 7 – diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
  • Feit 9 – diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
  • Feit 10 subsidiair – opzetheling
  • 16/202545-18 – wederspannigheid, terwijl het misdrijf of daarmee gepaard gaande feitelijkheden, enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft/hebben.
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken voor het ten laste gelegde onder feit 8 en feit 10 primair.
Daarnaast is de vordering tot tenuitvoerlegging toegewezen.
De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 100,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De rechtbank heeft voorts beslissingen genomen omtrent inbeslaggenomen voorwerpen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft:
  • de bewijsbeslissing ter zake van het ten laste gelegde onder feit 9;
  • de oplegging van de straf;
  • de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] .
Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste wijze heeft beslist. Het hof zal het vonnis in zoverre met aanvulling van de gronden, bevestigen.
Het hof overweegt dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 19 januari 2021 zijn proceshouding gewijzigd heeft en een andere verklaring heeft afgelegd dan in eerste aanleg dan wel tijdens de verhoren bij de politie. Verdachte heeft bekend dat hij betrokken is geweest bij de criminele organisatie, dat hij de inbraak bij zijn buren aan [adres 1] te Baarn heeft gepleegd en dat hij in zijn algemeenheid in de ten laste gelegde periode betrokken is geweest bij inbraken in Baarn en in de omgeving van Baarn. Het hof heeft deze verklaring van verdachte betrokken bij zijn bewijsbeslissing en in zoverre is er een aanvulling van gronden wat betreft de bewezenverklaring.
Daarom dient het vonnis met aanvulling van deze gronden en met uitzondering van het hiervoor vernietigde deel te worden bevestigd.

Vrijspraak feit 9

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het hem ten laste gelegde feit.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van dit feit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Oordeel hof
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 12 juli 2018 tot en met 16 juli 2018 met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft ingebroken in een woning aan de [adres 2] in Baarn en daar heeft ontvreemd verschillende goederen, te weten een Apple Imac, Apple Macbook, HP Probook 420 G2, diverse sieraden en een zonnebril.
Op basis van de bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat vastgesteld kan worden dat verdachte betrokken is geweest bij deze inbraak, echter niet dat verdachte zelf als pleger in de woning heeft ingebroken. Nu enkel het plegen van de inbraak en niet het medeplegen aan verdachte ten laste is gelegd, zal het hof hem van dit feit vrijspreken.

Oplegging van straf en/of maatregel

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren, waaraan verbonden de oplegging van algemene en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot eenzelfde straf als in eerste aanleg, met uitzondering van de oplegging van de bijzondere voorwaarden inhoudende de maatregel ITB Harde Kern en elektronisch toezicht.
De raadsman van verdachte heeft het hof verzocht de straf te matigen en hierbij verwezen naar straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken en voorts verzocht om hiertoe over te gaan gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en ziet daarin redenen om verdachte te veroordelen tot een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf nu met een andere strafsoort niet kan worden volstaan.
Met de rechtbank overweegt het hof als volgt en neemt daarbij de navolgende overwegingen over uit voornoemd vonnis:
“Verdachte heeft zich gedurende een langere periode, al dan niet samen met andere (jongvolwassen) jongens, schuldig gemaakt aan het plegen van meerdere woninginbraken. Ten behoeve daarvan heeft verdachte met anderen een crimineel samenwerkingsverband gevormd. Verdachte had hierin een zeer actieve en leidende rol, in die zin dat hij in
het dossier samen met [medeverdachte] het meest voorkomt als degene die het initiatief nam tot het plegen van de woninginbraken en het verdelen van de buit. Ook stuurden zij anderen aan om te gaan “scannen” (het afleggen van woningen), ergens een breekvoorwerp neer te leggen of om een takje of tandenstoker tussen de deur en het kozijn te doen om te controleren of de woning onbewoond en dus ‘veilig’ was om in te breken.
Woninginbraken veroorzaken de nodige materiële schade en maken een forse inbreuk op de
privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de
wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft
doorzocht. Het tast het gevoel van veiligheid in de eigen woning aan. De rechtbank rekent
verdachte het veroorzaken van deze gevoelens aan, vooral omdat hij de woninginbraken
in georganiseerd verband heeft gepleegd, waarbij voor hem en zijn mededaders enkel het
geldelijk gewin voorop stond.
Verdachte heeft zich verder nog schuldig gemaakt aan opzetheling en wederspannigheid met letsel tot gevolg. Wat dit laatste betreft, is de rechtbank van oordeel dat het kwalijk is dat verdachte politieagenten met lichamelijk verzet en geweld heeft belemmerd in de uitoefening van hun werk en daarmee bij één van hen letsel heeft veroorzaakt. Dergelijk handelen getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.”
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met de rechterlijke oriëntatiepunten die gelden ter zake van woninginbraken in vereniging en opzetheling, en de straffen zoals deze zijn opgelegd in soortgelijke zaken en aan medeverdachten. Op basis hiervan is een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Het hof heeft kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 december 2020 betreffende verdachte waaruit blijkt dat hij reeds eerder veroordeeld is voor vermogensdelicten.
Het hof heeft kennisgenomen van de verschillende rapportages die omtrent verdachte zijn opgemaakt. De meest recente rapportage is van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 januari 2021. Uit het onderzoek zijn zowel beschermende (werk, weinig vrije tijd, blowt minder) als risicofactoren (gesignaleerd met antisociale jongeren, politiecontacten) naar voren gekomen en de Raad heeft het volgende strafadvies gegeven:
“ [verdachte] zegt zijn leven te hebben verbeterd, heeft geen ’nieuwe’ strafbare feiten gepleegd, is al ruim een jaar op vrije voeten en heeft al geruime tijd (ongeveer 8 maanden) vastgezeten (in voorarrest, waarvan de laatste maand zonder geldige titel). De RvdK acht het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor een langere duur dan het voorarrest op dit moment dan ook niet meer wenselijk, indien dit gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten ook door het Hof passend en geboden wordt geacht. Daarbij heeft de RvdK meegewogen dat de feiten dateren uit (de eerste helft van) 2018. Wanneer [verdachte] weer in detentie moet, komt zijn baan in gevaar en bestaat de kans dat [verdachte] (weer/verder) afglijdt. Om deze reden acht de RvdK een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie met volwassen reclassering de meest passende straf wanneer [verdachte] wordt veroordeeld. De voorwaardelijke jeugddetentie dient als goede stok achter de deur om mee te werken aan het reclasseringscontact. Daarnaast acht de RvdK het van belang dat [verdachte] als bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijke strafdeel een contactverbod opgelegd krijgt met de medeverdachten/slachtoffers, dat hij volgens rooster naar zijn werk gaat en meewerkt aan aanvullende hulpverlening wanneer de reclassering dit nodig acht.”
Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verteld dat hij nog bij zijn ouders woont en fulltime werkzaam is in het bedrijf van zijn vader. Hij heeft een 0-urencontract bij een gevel-/dakreinigingsbedrijf. Verdachte is van plan om zijn eigen bedrijf in het schoonmaken van zonnepanelen te beginnen en wil op zichzelf gaan wonen.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een straf zoals opgelegd door de rechtbank passend en geboden is. Nu het hof verdachte heeft vrijgesproken voor één van de feiten zal het hof de straf matigen tot jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden van reclasseringscontact, het volgen van een emotie- en agressieregulatietraining en een contactverbod met de medeverdachten. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte afgezet tegen de ernst van de feiten en de rol van verdachte binnen de criminele organisatie geen aanleiding om onvoorwaardelijke jeugddetentie van een kortere duur op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 550,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-202545-18 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 140, 181, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-705921-18 onder 8 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van
  • de bewijsbeslissing ter zake het ten laste gelegde onder feit 9;
  • de oplegging van de straf;
  • de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ;
en doet in zoverre opnieuw recht.
Spreekt verdachte vrij ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-705921-18 onder 9 tenlastegelegde.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-705921-18 onder 1 tot en met 7 en 10 subsidiair en het in de zaak met parketnummer 16-202545-18 tenlastegelegde tot jeugddetentie voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
4 (vier) maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat:
- de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt,
dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen te melden bij Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de veroordeelde deel zal nemen aan een emotie- en agressieregulatietraining bij [instelling] of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven;
  • het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met
- [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 2001;
- [naam 1] , geboren op [geboortedag 3] 1991;
- [naam 2] , geboren op [geboortedag 4] 2000;
- [naam 3] , geboren op [geboortedag 5] 1999;
- [naam 4] , geboren op [geboortedag 6] 2001;
- [naam 5] , geboren op [geboortedag 7] 1998;
- [naam 6] , geboren op [geboortedag 8] 2001;
- [naam 7] , geboren op [geboortedag 9] 2000;
- [naam 8] , geborden op [geboortedag 10] 1994.
Aan de bijzondere voorwaarden zijn van rechtswege de volgende voorwaarden verbonden:
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-202545-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-202545-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op [geboortedag 3] 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. M.J. Vos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 2 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.