ECLI:NL:GHARL:2021:933

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
21-004233-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van deelname aan een criminele organisatie, opzetheling en medeplichtigheid aan diefstal met strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 augustus 2019. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, voor deelname aan een criminele organisatie, opzetheling en medeplichtigheid aan diefstal uit een woning. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, met name voor de vrijspraak in eerste aanleg. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten bevestigd, maar heeft de strafmaat aangepast. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, maar het hof heeft besloten om de gevangenisstraf te verlagen naar 120 dagen, waarvan 37 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 120 uren opgelegd, te vervangen door 60 dagen hechtenis. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol in het criminele samenwerkingsverband en zijn positieve ontwikkeling in de samenleving. Het hof heeft benadrukt dat het onwenselijk zou zijn om de verdachte opnieuw naar de gevangenis te sturen, gezien zijn huidige situatie en de impact van de straf op zijn leven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004233-19
Uitspraak d.d.: 2 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 augustus 2019 met parketnummer 16-700146-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1999,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van dat wat door verdachte en zijn raadsman, mr. K.A. Krikke, naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor verdachte geen hoger beroep open tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak ter zake van het onder de feit 2 ten laste gelegde. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing ter zake van het onder de feit 2 ten laste gelegde.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 2 augustus 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de volgende bewezen verklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van twee jaren en met oplegging van algemene en bijzondere voorwaarden.
  • Feit 1: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
  • Feit 4 subsidiair: opzetheling;
  • Feit 5 subsidiair: medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis -voor zover het ter beoordeling voorligt- bevestigen behalve voor zover het betreft de oplegging van de straf. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van twee jaren en met oplegging van algemene en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met oplegging van bijzondere voorwaarden en een taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen het koppelen van een proeftijd van één jaar aan de bijzondere voorwaarden.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, gecombineerd met eventueel een taakstraf, met een proeftijd van één jaar passend is. Het opleggen van de bijzondere voorwaarden is niet meer passend gelet op het tijdsverloop.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Met de rechtbank overweegt het hof als volgt en neemt de volgende overwegingen uit voornoemd vonnis over:
“Verdachte heeft gedurende een langere periode deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband en hand en spandiensten verricht, zoals het neerleggen van een breekvoorwerp op een bepaalde plaats en het vervoeren van andere deelnemers aan het criminele samenwerkingsverband.
Woninginbraken veroorzaken de nodige materiële schade en maken een forse inbreuk op de
privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de
wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft
doorzocht. Het tast het gevoel van veiligheid in de eigen woning aan. De rechtbank rekent
verdachte het veroorzaken van deze gevoelens aan, vooral omdat hij de woninginbraken
in georganiseerd verband heeft gepleegd, waarbij voor hem en zijn mededaders enkel het
geldelijk gewin voorop stond.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan een heling. Ook dat betreft een vervelend feit.”
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met de rechterlijke oriëntatiepunten die gelden ter zake woninginbraken en met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf is in beginsel passend.
Het hof heeft kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 december 2020 betreffende verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld is.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de het reclasseringsadvies van 17 juni 2019 en de persoonlijke omstandigheden zoals deze ter zitting bij het hof door verdachte naar voren zijn gebracht. Verdachte werkt veel in het familiebedrijf en heeft daar de rol van zijn vader overgenomen. Hij werkt zes dagen per week, vindt familie belangrijk en heeft een vriendin.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat het voor zowel de samenleving als voor verdachte onwenselijk zou zijn om verdachte opnieuw naar de gevangenis te sturen; dit zou de goede weg die verdachte is ingeslagen kunnen doorkruisen. Verdachte heeft ernstige feiten gepleegd en dient daarvoor gestraft te worden. Het hof weegt hierbij mee dat de rol van verdachte binnen het criminele samenwerkingsverband relatief klein was. Het hof weegt ook mee dat verdachte één van de oudere deelnemers binnen de groep was. Het hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 37 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden van reclasseringscontact en een contactverbod met de medeverdachten. Het hof veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48, 57, 140, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de oplegging van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
37 (zevenendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat:
de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen te melden bij Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
  • dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met
- [naam 1] , geboren op [geboortedag 2] 2001;
- [naam 2] , geboren op [geboortedag 3] 1991;
- [naam 3] , geboren op [geboortedag 4] 2001;
- [naam 4] , geboren op [geboortedag 5] 2001;
- [naam 5] , geboren op [geboortedag 6] 2000;
- [naam 6] , geboren op [naam 6] 1994;
Aan de bijzondere voorwaarden zijn van rechtswege de volgende voorwaarden verbonden:
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. M.J. Vos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 2 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.