ECLI:NL:GHARL:2021:9314

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
21-001660-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met machete en verwerping putatief noodweerverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag, waarbij hij op 21 september 2020 in [plaats] met een machete de aangever in de nek heeft geslagen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden toegewezen. De verdachte had een beroep gedaan op putatief noodweer, maar het hof heeft dit beroep verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in een noodweersituatie bevond. De verdachte heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden niet rechtvaardigden dat hij zich moest verdedigen. De aangever was op dat moment bezig de woning te verlaten en stond met zijn rug naar de verdachte toe. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was vanwege psychische stoornissen, maar heeft hem desondanks strafbaar geacht. De opgelegde straf is in overeenstemming met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001660-21
Uitspraak d.d.: 28 september 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 29 maart 2021 met parketnummer 18-238078-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-820582-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem, te Veenhuizen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd door de rechtbank. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met parketnummer18-820582-17, zal worden toegewezen. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het gerechtshof de onder de verdachte in beslag genomen machete in foedraal zal onttrekken aan het verkeer. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. B. Hartman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland, locatie [plaats] , heeft de verdachte bij voornoemd vonnis ter zake van de primair tenlastegelegde ‘poging tot doodslag’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Voorts heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met parketnummer 18-820582-17, afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank de onder de verdachte in beslag genomen machete in foedraal onttrokken aan het verkeer. Tot slot heeft de rechtbank de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof op onderdelen anders motiveert en tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 21 september 2020 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, met een machete, althans een groot mes, die [benadeelde partij] met kracht (van achteren) in de nek heeft geslagen en/of gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 september 2020 te [plaats] aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, (te weten een 15 cm lange wond in de nek met beschadiging van de monnikskapspier en/of waarvoor een operatie noodzakelijk was en/of met een hersteltermijn van ongeveer 4 weken en/of blijvend litteken) heeft toegebracht door met een machete, althans een groot mes, die [benadeelde partij] met kracht (van achteren) in de nek te slaan en/of te steken en/of te snijden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 21 september 2020 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hebbende verdachte die [benadeelde partij] met een machete, althans een groot mes, met kracht (van achteren) in de nek geslagen en/of gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 21 september 2020 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, met een machete die [benadeelde partij] met kracht van achteren in de nek heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op putatief noodweer toekomt. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd meende te zien met een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat op het moment dat verdachte aangever met het kapmes sloeg, bij hem de overtuiging leefde dat aangever wederom de aanval wenste in te zetten. Verdachte heeft deze situatie verkeerd ingeschat. Onder druk van de omstandigheden, te weten, het handgemeen dat even daarvoor tussen verdachte en aangever had plaatsgevonden, waardoor verdachte was verzwakt en dat hij als zeer bedreigend had ervaren, en het feit dat hij zich met aangever in een doodlopend stuk van de woning bevond, heeft hij verontschuldigbaar gedwaald.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij aangever achterna is gegaan naar de gang, omdat hij vreesde dat deze niet werkelijk zijn woning zou gaan verlaten. Verder heeft verdachte verklaard dat hij voorafgaand aan het feit oog in oog met aangever stond, dat aangever hem boos aankeek en dat hij (verdachte) hem (aangever) vanuit die positie met het kapmes heeft geslagen. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat aangever zich omdraaide dan wel zijn hoofd afwendde op het moment dat verdachte hem met het mes sloeg.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gesteld dat het beroep op putatief moet worden verworpen. Aangever was zich aan het onttrekken aan de situatie. Getuige [getuige1] heeft verklaard dat hij zag dat aangever naar buiten toe ging en met zijn rug naar de woning stond. Ook uit het letsel volgt dat aangever met zijn rug naar verdachte stond. De wond bevindt zich over de gehele breedte van de nek. Het is onaannemelijk dat dat letsel komt doordat aangever zich aan het omdraaien was. Voorts dient de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig te worden aangemerkt gelet op de wisselende verklaringen die hij heeft afgelegd.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat sprake is van putatief noodweer indien de verdachte abusievelijk in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij zich moest verdedigen, omdat de verdachte zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel hij een onjuiste opvatting had over de uitleg van de noodweerregeling. Een beroep op putatief noodweer komt als een vorm van een beroep op afwezigheid van alle schuld uitsluitend voor honorering in aanmerking wanneer de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het verkeren in een noodweersituatie. Daarbij is de beoordeling door een objectieve waarnemer ten tijde van het handelen beslissend. Indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op putatief noodweer, dient het hof eerst te onderzoeken of er inderdaad sprake was van een verschoonbare dwaling aan de kant van de verdachte.
Het hof neemt uit het vernietigde vonnis de navolgende overweging met betrekking tot de uit de bewijsmiddelen en overige dossierstukken volgende gang van zaken over en maakt deze tot de zijne:
Na afloop van het handgemeen dat tussen verdachte en aangever in de woonkamer had plaatsgevonden is aangever naar de gang van de woning gelopen waar zich de voordeur bevond die uitkwam op een overloop in een open portiek met een trap naar beneden.
Verdachte heeft uit zijn slaapkamer een machete gepakt en is achter aangever aangegaan, zo leidt de rechtbank uit de verklaring van getuige [getuige2] af. In de gang heeft verdachte aangever van achteren met het mes in de nek geslagen, zo heeft aangever verklaard, hetgeen wordt ondersteund door de forensische letselrapportage, waarin wordt aangenomen dat verdachte zich achter aangever bevond toen hij hem met het mes in de nek sloeg, ervan uitgaande dat aangever op dat moment rechtop stond en verdachte rechtshandig is. De rechtbank stelt in dit verband vast dat aangever niet heeft verklaard dat hij op enig moment niet rechtop heeft gestaan en dat getuige [getuige2] heeft verklaard dat verdachte met het mes in zijn rechterhand de slaapkamer uitkwam. Op het moment dat aangever met het mes is geslagen, bevond hij zich al buiten de woning van verdachte of was hij bezig deze te verlaten. De rechtbank leidt dit af uit de verklaring van aangever, dat hij een klap in zijn nek voelde toen hij de voordeur uitliep, die wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige1] , dat aangever in de hal van de woning, met zijn rug naar de woning van verdachte stond toen verdachte hem met “het zwarte ding” in de nek sloeg.
Het hof vult deze overweging als volgt aan.
Het hof stelt aan de hand van de hiervoor weergegeven gang van zaken vast dat verdachte wisselend heeft verklaard over hetgeen heeft plaatsgevonden. In eerste aanleg verklaart hij dat hij oog in oog met aangever stond. Bij het hof heeft hij verklaard dat aangever zich omdraaide/afwende toen hij hem met het mes sloeg. Geen van beide versies is aannemelijk geworden. Verdachte heeft ter zitting van het hof aangegeven dat hij wilde dat iedereen zijn huis zou verlaten: [getuige2] , [getuige1] en aangever. Uit hetgeen de rechtbank heeft overwogen en het hof overneemt, volgt dat aangever aan dit verzoek van verdachte heeft voldaan. Hij was bezig de woning van verdachte te verlaten en stond met zijn rug naar verdachte toe. Enige andere situationele omstandigheden zijn niet aannemelijk geworden. Er zijn voorts in het dossier geen objectieve omstandigheden aanwijsbaar die maken dat verdachte ervan mocht uitgaan dat de geweldshandelingen van aangever van kort daarvoor een vervolg zouden krijgen. Op grond van de hiervoor weergegeven gang van zaken heeft bij de verdachte in redelijkheid niet de veronderstelling kunnen bestaan dat hij zich mocht of moest verdedigen tegen een aanval of een onmiddellijke dreiging daarvan.
Het hof verwerpt het beroep op putatief noodweer.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof neemt uit het vernietigde vonnis de navolgende overweging over en maakt deze tot de zijne:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de poging tot doodslag waarbij hij het slachtoffer met een machete hard in de nek heeft geslagen. Het slachtoffer heeft daardoor een forse, potentieel dodelijke, wond van vijf bij twintig centimeter in zijn nek opgelopen waarbij spieren, onder andere de monnikskapspier, en zenuwen zijn beschadigd. Verder was er sprake van ernstig bloedverlies en was operatief ingrijpen noodzakelijk. De kans bestaat daarbij dat het slachtoffer een blijvende functionele beperking van het bovenste deel van de monnikskapspier gaat ondervinden, met als gevolg een verminderd vermogen om het hoofd naar links te draaien. Het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat de gevolgen van het feit niet veel ernstiger voor het slachtoffer zijn geweest. Verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. Daarnaast kunnen slachtoffers van dergelijk geweld daarvan langere tijd psychisch nadelige gevolgen ondervinden.
Het feit rechtvaardigt in beginsel dan ook een gevangenisstraf van langere duur.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 9 maart 2021, opgemaakt door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis, bestaande uit afhankelijkheid van alcohol en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verder zijn de intellectuele vermogens van verdachte vooralsnog gemeten op zwakbegaafd niveau, maar zijn er aanwijzingen voor een verstandelijke beperking van lichte ernst. Vanwege de genoemde stoornis en de beperkte intellectuele vermogens is verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Nu geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, acht de rechtbank verdachte strafbaar.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte de laatste jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar dat hij het feit wel in een proeftijd heeft gepleegd.
In het reclasseringsrapport van het Leger des Heils d.d. 10 maart 2021 wordt het recidiverisico als gemiddeld ingeschat. Het alcoholgebruik van verdachte, zijn psychosociaal functioneren en (indirect) zijn sociaal netwerk lijken ten grondslag te hebben gelegen aan het plegen van het feit. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, onder oplegging van bijzondere voorwaarden, die samengevat inhouden:
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- alcoholverbod;
- drugsverbod;
- meewerken aan middelencontrole;
- dagbesteding;
- bewindvoering.
Het hof vult deze overweging als volgt aan.
Het hof zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren opleggen, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en daaraan de voornoemde geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, zoals in het dictum nader uitgewerkt. Het hof legt, anders dan de rechtbank heeft gedaan en dan door de advocaat-generaal is gevorderd, een voorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van één jaar omdat het hof een flinke stok achter de deur noodzakelijk acht die voor verdachte voldoende stimulans vormt om de bijzondere voorwaarden na te leven. Het hof heeft daarbij tevens acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 9 augustus 2021 alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name zijn gezondheidstoestand. Deze is ter zitting besproken en door middel van bijlagen bij de pleitnota van de raadsman onderbouwd.
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de raadsman is bepleit, de duur van het voorwaardelijke strafdeel te bepalen gelijk aan de duur van de toekomstige periode van de (mogelijke) voorwaardelijke invrijheidsstelling.

Inbeslaggenomen goederen

Het primair bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,-. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Omtrent deze vordering kan derhalve in hoger beroep niet meer worden beslist.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 3 januari 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, parketnummer 18-820582-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. In hetgeen door de verdediging is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om de proeftijd te laten aflopen, dan wel deze met een jaar te verlengen dan wel een gedeelte van de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat:
  • de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
  • of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken
  • of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden
  • of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen,
  • dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de verdachte zich gedurende een jaar, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal laten opnemen in Kliniek Vossenloo of een soortgelijke zorginstelling die bekend is met behandeling van mensen met een verstandelijke beperking, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij de verdachte zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
dat de verdachte zich gedurende de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal laten behandelen door de VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
dat de verdachte, aansluitend op de klinische behandeling, gedurende de gehele (resterende) proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal verblijven bij herstart Emmen of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
dat de verdachte geen drugs zal gebruiken en zal meewerken aan controle op dit verbod door middel van urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
dat de verdachte geen alcohol zal gebruiken en zal meewerken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
dat de verdachte zal meewerken aan een dagbesteding, gedurende de gehele proeftijd, of zo lang de reclassering dit nodig acht. Het aantal dagen en uren per week worden, wanneer mogelijk in overleg, door de reclassering bepaald;
dat de verdachte, gedurende de gehele proeftijd, of zo lang de reclassering dit nodig acht, zal meewerken aan bewindvoering.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- machete in foedraal.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 3 januari 2018, parketnummer 18-820582-17, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 28 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.