ECLI:NL:GHARL:2021:931

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
200.287.166
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor appellante na afwijzing door de rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor appellante, die eerder door de rechtbank Gelderland was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat appellante niet in staat was om de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling na te komen, voornamelijk vanwege haar zorg voor haar zoon. Appellante heeft echter in hoger beroep voldoende overtuigend aangetoond dat zij in staat is om aan de sollicitatieplicht te voldoen en dat er positieve veranderingen in haar situatie zijn opgetreden. Het hof heeft vastgesteld dat appellante nu openstaat voor externe begeleiding voor haar zoon en dat zij haar werkuren wil uitbreiden. Het hof heeft daarom besloten het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren op appellante. Het hof benadrukt dat het nakomen van de verplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling cruciaal is en dat appellante goed geïnformeerd moet zijn over haar situatie en verplichtingen. Het arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.287.166
(rekestnummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 20/1026)
arrest van 1 februari 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante, hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. A.J.M. Paanakker.

1.De procedure bij de rechtbank

Bij vonnis van 7 december 2020 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, het verzoek van [appellante] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.
Het hof verwijst naar dit vonnis.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Bij een door de griffie van het hof op 15 december 2020 ontvangen verzoekschrift met 6 producties is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 7 december 2020. [appellante] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en op haar de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren.
2.2
Na indiening van het verzoekschrift heeft het hof van mr. Paanakker op 19 januari 2021 productie 7 ontvangen en op 22 januari 2021 productie 8.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 januari 2021. [appellante] is verschenen, bijgestaan door mr. Paanakker.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellante] een hierna onder 3.1 omschreven besluit gericht aan de zoon van [appellante] van de gemeente Ede van
23 december 2020 met Plan van Aanpak overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellante] , geboren [in] 1964, was gehuwd. Met haar echtgenoot en hun dochter en zoon vormden zij een gezin. Op 18 september 2018 is de echtgenoot van [appellante] overleden. Een maand later is de dochter uit huis gegaan. De zoon van [appellante] (hierna: [de zoon] ) woont nog thuis. Hij ontvangt een Wajong-uitkering.
Bij besluit van 23 december 2020 heeft de gemeente Ede positief beslist op de aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Dit houdt in dat [de zoon] van
15 december 2020 tot en met 31 december 2021 gedurende twee uur per week specialistische individuele begeleiding zal krijgen.
[appellante] is sinds 20 jaar parttime in vaste dienst werkzaam als meewerkend voorvrouw bij [B] . Naast de inkomsten die zij daaruit ontvangt, draagt [de zoon] met € 300 per maand bij in de kosten van de huishouding.
Sinds 15 mei 2019 maakt [appellante] gebruik van (beperkt) budgetbeheer. Verder wordt zij naar eigen zeggen één keer per maand bijgestaan door een zwager, die onder andere voor haar de belastingaangiftes verzorgt.
3.2
[appellante] heeft volgens de crediteurenlijst in totaal voor een bedrag van
€ 142.845,29 aan schulden. Het betreft (i.) een schuld aan de gemeente Ede van € 272,30, (ii.) een schuld aan GBLT van € 265,19 en (iii.) een (resthypotheek)schuld aan CMIS Nederland van € 142.307,80.
De openstaande huurtoeslag van € 1.694 over 2019 wordt maandelijks verrekend door de Belastingdienst met de huurtoeslag waarop [appellante] over 2021 aanspraak kan maken.
3.3
De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal kunnen nakomen (artikel 288 lid 1, aanhef en onder c van de Faillissementswet). Aan deze beslissing heeft de rechtbank het volgende ten grondslag gelegd.
[appellante] heeft aangegeven dat zij door de intensieve zorg voor haar zoon niet fulltime kan werken. Er is echter onvoldoende gebleken dat [appellante] zonder die zorg voor haar zoon op medische gronden niet in staat zal zijn fulltime te werken. De rechtbank is van mening dat de situatie rond de zorg voor haar zoon in de weg staat aan het goed laten slagen van de regeling. Voorkomen moet worden dat indien [appellante] toch tot de regeling zou zijn toegelaten, die regeling wegens problemen in de nakoming van de verplichtingen beëindigd moet worden waardoor zij 10 jaar lang geen beroep op de regeling meer kan doen. [appellante] moet, wil zij worden toegelaten tot de schuldsanerings-regeling, eerst haar thuissituatie dusdanig veranderen dat zij vrij is volledig te voldoen aan de inspanningsverplichting.
3.4
Het hof is van oordeel dat [appellante] op grond van de hierna (ten opzichte van de behandeling bij de rechtbank) gebleken omstandigheden kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Op de door het hof aan haar gestelde vragen heeft [appellante] voldoende overtuigend blijk gegeven van inzicht in wat er van haar na een toelating tot het wettelijk schuldsaneringstraject op het punt van de arbeids- en sollicitatieplicht wordt verwacht, in relatie tot haar thuissituatie. Uit het besluit van de gemeente Ede volgt dat [de zoon] in elk geval het komende jaar professionele hulp krijgt om te werken aan zijn dagstructuur en -ritme, zijn geestelijke gezondheid en participatie. Verder staat [appellante] (en naar zij stelt ook [de zoon] ) nu wel open voor extern begeleid wonen van [de zoon] indien deze mogelijkheid zich aandient. [de zoon] blijkt al geruime tijd ingeschreven te zijn voor de beoogde extern begeleid woonzorg.
[appellante] heeft ook aangetoond dat zij het belang ervan inziet om haar (over)bezorgde houding ten opzichte van [de zoon] bij te stellen en hem meer los te laten. Het opgestarte coachingstraject voor [de zoon] versterkt ook haar houding hierin. De ervaring heeft haar ook geleerd dat als zij haar zoon die ruimte geeft, bijvoorbeeld door hem een dag of weekend alleen te laten, dit goed kan gaan. Zij doet hierin ook al een beroep op een vriendin.
Deze positieve verandering in het denken en het er vervolgens naar handelen van [appellante] is ter zitting door de advocaat bevestigd. Zo heeft [appellante] ook het advies van haar advocaat opgevolgd om (meer) werk te maken van uitbreiding van werkuren. Zij heeft bij haar huidige werkgever [B] aangegeven dat zij meer uren wil werken dan de (naar ter zitting bij het hof gebleken) huidige 15 uur per week. Per 1 februari 2021 wordt het dienstverband bij [B] met twee uur uitgebreid naar 17 uur per week. Als blijkt dat dit haar goed afgaat, wil [B] kijken naar een verdere uitbreiding van haar werkweek. Daarnaast solliciteert [appellante] naar functies buiten [B] . Onlangs heeft zij gesolliciteerd naar de functie van facilitair medewerker in het [C] te [D] voor vijf uur per week. [appellante] realiseert zich dat het werken in verschillende dienstverbanden om aan haar urenverplichting onder de schuldsaneringsregeling te voldoen enig gepuzzel zal vergen.
Onder deze omstandigheden heeft het hof er voldoende vertrouwen in dat [appellante] aan haar sollicitatieplicht zal kunnen voldoen, zodat zij nu reeds kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
3.5
Het hof wijst er [appellante] met nadruk op dat een schuldsaneringstraject veel van de toegelaten schuldenaren, dus ook van haar, zal gaan vergen en dat het nakomen van de daarmee verband houdende regels van cruciaal belang is om de schuldsaneringsregeling met een schone lei af te sluiten. Hiertoe behoort naast de nakoming van de reeds besproken (fulltime) sollicitatieplicht ook de verplichting om de bewindvoerder gevraagd én ongevraagd op de hoogte te stellen van alle voor de schuldsaneringsregeling relevante omstandigheden (de informatieplicht). Deze verplichting brengt het hof in het bijzonder onder de aandacht van [appellante] , nu ter zitting in hoger beroep is gebleken dat haar advocaat niet op de hoogte was van de voor [de zoon] aangevraagde (en vervolgens toegewezen) WMO-voorziening. Dit had gezien de relevantie daarvan wel voor de hand gelegen. [appellante] moet goed begrijpen dat zij in het wettelijk schuldsaneringstraject de WSNP-bewindvoerder tijdig en volledig van dergelijke en andere informatie (zoals van financiële aard) zal moeten voorzien. Indien zij daaraan niet of in onvoldoende mate kan voldoen, ligt het op haar weg om op tijd adequate hulp in te roepen, zo nodig hulp naast - of in plaats van - de hulp die zij momenteel op beperkte schaal van haar zwager ontvangt.
3.6
Het hoger beroep slaagt. Het hof zal beslissen als hierna te melden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 7 december 2020 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing op [appellante] .
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, R.A. Boon en B.J. Engberts, en is op
1 februari 2021 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.