ECLI:NL:GHARL:2021:9307

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.273.780
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending wetenschappelijke beginselen bij totstandkoming deskundigenrapport en de gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, hebben appellanten, bestaande uit verschillende maatschappen en een besloten vennootschap, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De zaak draait om de vraag of Wageningen Research en Wageningen University onrechtmatig hebben gehandeld bij de totstandkoming van een deskundigenrapport, dat door appellanten als onjuist werd bestempeld. De appellanten, die meervalkwekers zijn, stelden dat zij schade hebben geleden door subsidies die aan Stichting Aquacultuur Zuid-Oost Nederland (SAZON) zijn verleend voor de kweek van tilapia, terwijl SAZON deze middelen zou hebben aangewend voor de kweek van meerval. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen causaal verband was tussen de subsidiebesluiten en de schade die appellanten stelden te hebben geleden. Het hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat Wageningen Research valsheid in geschrifte had gepleegd of dat er wetenschappelijke beginselen waren geschonden bij het opstellen van het LEI-rapport. Het hof concludeerde dat appellanten geen reële kans op een gunstigere uitkomst bij de bestuursrechter was ontnomen, en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De kosten van het hoger beroep werden aan appellanten opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.273.780
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 318802)
arrest van 5 oktober 2021
in de zaak van
1. de maatschap
Maatschap [appellante1],
gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
2.
[appellant2] ,
wonende te [woonplaats1] ,
3.
[appellante3] ,
wonende te [woonplaats1] ,
4. de maatschap
Maatschap Viskwekerij [appellante4] ,
gevestigd te [vestigingsplaats2] ,
5.
[appellant5] ,
wonende te [woonplaats2] ,
6.
[appellant6] ,
wonende te [woonplaats2] ,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante7] Beheer Landhorst B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats2] ,
8. de vennootschap onder firma
Meervalkwekerij [appellante8] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats3] ,
9.
[appellant9] ,
wonende te [woonplaats3] ,
10.
[appellante10] ,
wonende te [woonplaats3] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna: [appellanten] c.s.,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten,
tegen:
1. de stichting
Stichting Wageningen Research,
gevestigd te Wageningen,
hierna ook: Wageningen Research,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon,
Wageningen Universiteit/Wageningen University,
gevestigd te Wageningen,
hierna ook: Wageningen University,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk: Wageningen Research c.s.,
advocaat: mr. C. Jeunink.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 23 maart 2021 hier over.
1.2
Na het tussenarrest heeft op 21 juli 2021 een zitting plaatsgevonden bij het hof. Er is een verslag gemaakt van de zitting (proces-verbaal) en dat is aan partijen gestuurd. De reacties(s) daarop van mr. Jeunink d.d. 1 september 2021 en van mr. Joosten d.d.
9 september 2021 zijn aan dit verslag gehecht. Aan [appellanten] c.s. is ter zitting akte verleend van het hunnerzijds voorafgaand aan de zitting aan hof en wederpartij toegezonden rapport van Los Bedrijfsrecherche d.d. 14 juni 2021.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

De rechtbank heeft de feiten vastgesteld in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.20 van het bestreden vonnis 30 oktober 2019. Partijen zijn het over die feiten als zodanig niet oneens. Daarom zal ook het hof van die feiten uitgaan.

3.Waar gaat deze zaak over?

3.1
De Staat heeft bij definitief besluit van 26 september 2008 aan Stichting Aquacultuur Zuid-Oost Nederland (hierna: SAZON) subsidie toegekend voor het project ‘duurzame kweek en verwerking van Tilapia in de Peel’ (hierna: het tilapiaproject). SAZON ontving voor dit project tevens subsidie van de Metropoolregio (Eindhoven) en van de provincie Noord-Brabant.
[appellanten] c.s. zijn meervalkwekers uit de regio Oost-Brabant/Limburg.
Omdat SAZON volgens [appellanten] c.s. niet voldeed aan de subsidievoorwaarden door de met de subsidie verkregen bedrijfsmiddelen in te zetten voor de kweek van meerval (claresse) in plaats van tilapia, hebben [appellanten] c.s. de Staat verzocht om intrekking van de subsidie. De Staat heeft dit verzoek afgewezen.
De daartegen aangewende rechtsmiddelen resulteerden uiteindelijk in ongegrondverklaring door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van het beroep van [appellanten] c.s. Ook de gelijksoortige verzoeken van [appellanten] c.s. aan de Metropoolregio en de provincie Noord-Brabant leidden niet tot de verzochte terugvordering van de verstrekte subsidie.
3.2
[appellanten] c.s. hebben vervolgens bij de Staat, de Metropoolregio en de provincie Noord-Brabant een verzoek om nadeelcompensatie ingediend vanwege onevenredig nadeel dat zij hebben geleden ten gevolge van de aan SAZON verstrekte subsidies, omdat SAZON daarmee in de gelegenheid werd gesteld om meerval (claresse) beneden de kostprijs te vermarkten. Al deze verzoeken zijn afgewezen, terwijl de daartegen aangewende rechtsmiddelen eveneens op niets zijn uitgelopen. In de desbetreffende procedures bediende de Staat zich onder meer van het zogenoemde LEI-rapport ‘Visteelt in Nederland: Analyse en aanzet tot actie’ uit maart 2010 (hierna: het LEI-rapport). De bestuursrechter was van oordeel dat het causaal verband tussen de gestelde schadeoorzaak en de schade door [appellanten] c.s. niet aannemelijk was gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank
Oost-Brabant (uitspraak van 3 mei 2013) stond niet vast dat de scherpe omzetdaling in de bedrijven van [appellanten] c.s. het directe gevolg is geweest van meervalproductie door SAZON. De rechtbank verwees daarvoor naar het LEI-rapport dat voor bedoelde omzetdaling een aantal (andere) verklarende factoren aanwijst. Bovendien ontbrak volgens de rechtbank een cijfermatige onderbouwing van de stellingen van [appellanten] c.s. en werd de subsidie verleend voor de kweek van tilapia en niet voor de kweek van meerval of claresse. Inherent aan deze subsidieverlening is, aldus de rechtbank, dat de experimenten kunnen mislukken. Het is naar haar oordeel vervolgens aan de subsidie-ontvanger om te beslissen of, op welke wijze, ten behoeve van welke vis-kweek en in welke omvang hij gebruik zal maken van de (deels) met de subsidie opgezette productiecapaciteit. Dergelijke beslissingen onttrekken zich, zo oordeelde de rechtbank, aan de invloedsfeer van verweerder (het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant, hof). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna ook: de Afdeling) volgde de rechtbank in haar oordeel en overwoog als volgt:
‘(..)
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellanten] vanaf 2008 schade hebben geleden in de vorm van omzetderving. Indien en voor zover die omzetderving het gevolg is van de kweek van claresse door de stichting is de Afdeling echter met de rechtbank van oordeel dat tussen die omzetderving enerzijds en de subsidiebesluiten anderzijds een te ver verwijderd verband bestaat.
Daartoe wordt in aanmerking genomen dat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, de subsidiebesluiten zien op de kweek van tilapia en niet op de kweek van claresse. De stichting heeft er zelf voor gekozen om na afloop van het project, waarvoor subsidie was verleend, niet langer tilapia maar claresse te kweken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een dergelijke beslissing zich aan de invloedsfeer van het college onttrekt en dat de gestelde omstandigheid dat de stichting een tilapiakwekerij zonder noemenswaardige investeringen heeft kunnen omzetten naar een claressekwekerij hooguit een onbedoeld neveneffect van de subsidiebesluiten is. De gestelde omzetderving staat derhalve niet in een zodanig verband met de subsidiebesluiten, dat deze het college, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een rechtstreeks gevolg van die besluiten kan worden toegerekend.(..)
3.3
Bij een bezoek aan de Staat in het kader van een Wob-verzoek zijn [appellanten] c.s. gestuit op e-mailcorrespondentie tussen ambtenaren van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) inzake het (concept-)LEI-rapport. Daarin werden suggesties gedaan voor tekstaanpassingen in het rapport. J.H. Nuijt van Wageningen Research heeft de advocaat van [appellanten] c.s. bij e-mailbericht van 26 oktober 2016 laten weten dat het interne onderzoek naar het rapport was afgerond en dat de interne commissie tot de conclusie was gekomen dat bij de verwoording van een bevinding in het onderzoek sprake is geweest van beïnvloeding vanuit het ministerie van Economische Zaken. Dit werd niet toelaatbaar geacht. De kwestie is doorgezet naar de onafhankelijke commissie wetenschappelijke integriteit (CWI) van Wageningen University en Research om hierover absolute zekerheid te krijgen. Deze commissie is tot de slotsom gekomen dat het rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
3.4
Naast de bestuursrechtelijke procedures zijn [appellanten] c.s. ook een civielrechtelijke procedure begonnen tegen de Staat, de Metropoolregio en de provincie Noord-Brabant ten gunste van schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige overheidsdaad. Deze vordering is tot in hoger beroep afgewezen omdat deze afstuitte op de formele rechtskracht van de bestuursrechtelijke besluiten.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellanten] c.s. hebben in eerste aanleg, na vermeerdering van eis, kort samengevat, een verklaring van recht gevorderd dat Wageningen Research c.s. onrechtmatig hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor de door hen geleden schade, met hun veroordeling deze aan [appellanten] c.s. te vergoeden inclusief de kosten gemaakt voor het in opdracht van [appellanten] c.s. opgestelde deskundigenrapport en de buitengerechtelijke en proceskosten.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 oktober 2019 de vorderingen afgewezen, omdat er naar haar oordeel geen sprake is van causaal verband tussen de eerder in het vonnis genoemde normschending (het zich laten beïnvloeden om onjuiste conclusies te trekken) en de door [appellanten] c.s. gestelde schade.

5.De vordering in hoger beroep

5.1
In hoger beroep hebben [appellanten] c.s. vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 30 oktober 2019, toewijzing alsnog van hun vorderingen en veroordeling van Wageningen Research c.s. in de kosten van de procedure in beide instanties gevorderd.

6.De in hoger beroep te beoordelen vraagpunten

In hoger beroep zijn naar de kern de volgende vraagpunten te beoordelen:
1) Is Wageningen University al dan niet betrokken bij het LEI-rapport dan wel is sprake van kwalitatieve aansprakelijkheid harerzijds (artikel 6:171 BW)?
2) Pleegde Wageningen Research valsheid in geschrifte (artikel 225 Sr)?
3) Zijn bij de totstandkoming van het LEI-rapport wetenschappelijke beginselen geschonden en brengt die schending met zich dat op grond van art. 6:162 BW het rapport op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen?
4)) Zou het LEI-rapport, indien niet gewijzigd dan wel niet onjuist opgesteld zoals door [appellanten] c.s. wordt gesteld, tot een ander oordeel van de bestuursrechter, in het voordeel van [appellanten] c.s. hebben geleid, althans is hen een reële kans daarop ontnomen?

7.De beoordeling van de vraagpunten

Samenvatting
Het hof komt tot het oordeel dat de vorderingen van [appellanten] c.s. tegen Wageningen University dienen te worden afgewezen. Dit geldt (deels op andere gronden) tevens voor de vorderingen van [appellanten] c.s. tegen Wageningen Research. Voor valsheid in geschrifte is onvoldoende aangevoerd. Gegeven de motivering van het oordeel van de (hoogste) bestuursrechter komt het hof voorts tot de conclusie dat aan [appellanten] c.s. geen reële kans is ontnomen dat het LEI-rapport, indien het niet zou zijn gewijzigd dan wel niet onjuist zou zijn opgesteld zou zijn zoals volgens [appellanten] c.s. het geval is, de bestuursrechter tot een ander oordeel zou hebben gebracht. Het hof zal het vonnis van de rechtbank van 30 oktober 2019 bekrachtigen en in het navolgende toelichten hoe het tot zijn oordeel komt.
Geen betrokkenheid dan wel kwalitatieve aansprakelijkheid van Wageningen University
7.1
[appellanten] c.s. hebben ter toelichting op de door hen gestelde betrokkenheid bij de totstandkoming van het LEI-rapport van Wageningen University met name aangevoerd, dat in het LEI-rapport op blz. 2 en op de achterkant ervan staat vermeld dat LEI onderdeel is van Wageningen UR, Den Haag. Uit het door Wageningen Research c.s. in hoger beroep als productie 18 overgelegde organogram en het als productie 17 overgelegde historisch overzicht blijkt echter dat weliswaar sprake is van een personele unie tussen de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek, sinds 2016 genaamd Stichting Wageningen Research, en Wageningen University, op bestuurs- en toezichtniveau, maar dat neemt niet weg dat Stichting Wageningen Research een zelfstandige rechtspersoon is. Verdere feiten en / of omstandigheden die de door hen gestelde betrokkenheid van Wageningen University kunnen onderbouwen, hebben [appellanten] c.s. niet aangevoerd. Het hof zal er daarom vanuit gaan dat Wageningen University niet bij de totstandkoming van het LEI-rapport betrokken is geweest en de op die grond tegen haar ingestelde vorderingen afwijzen. Dit geldt tevens voor de vorderingen die [appellanten] c.s. op basis van kwalitatieve aansprakelijkheid (artikel 6:171 BW) jegens Wageningen University instelden. Een dergelijke vordering is beperkt tot de gevallen waarin de desbetreffende werkzaamheden worden uitgevoerd ‘in opdracht van een opdrachtgever en ter uitoefening’ van diens bedrijf. Daarvan is hier, althans wat betreft Wageningen University, geen sprake: zoals op blz. 3 van het LEI-rapport staat vermeld, heeft LEI het onderzoek in opdracht van het ministerie van LNV uitgevoerd.
Daarbij komt nog het volgende: ook al zou wel betrokkenheid van Wageningen University bij de totstandkoming van het Lei-rapport hebben bestaan en/of zich in beginsel een geval voordoen dat onder de specifieke vereisten voor kwalitatieve aansprakelijkheid zou hebben kunnen vallen, dan nog zou toewijzing van de vorderingen van [appellanten] c.s. ook op de onderhavige grondslagen afstuiten op hetgeen hierna onder 7.3 tot en met 7.5 wordt overwogen.
Onvoldoende onderbouwing valsheid in geschrifte
7.2
Voor een schending van artikel 225 Wetboek van Strafrecht is vereist dat Wageningen Research het LEI-rapport onjuist heeft opgemaakt met het oogmerk derde(n) te misleiden.
Ter onderbouwing van hun stellingname wijzen [appellanten] c.s. er met name op dat op pagina 20 van het LEI-rapport staat vermeld dat het product claresse wat betreft kleur en textuur van Afrikaanse meerval verschilt, terwijl dit wat betreft kleur en textuur precies hetzelfde zou zijn. Naar ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof is gebleken, bestond ten aanzien van de daar als claresse en meerval getoonde, in vacuümplastic verpakte vissen enig kleurverschil. De textuur viel niet te beoordelen. Verdere onderbouwing hebben [appellanten] c.s. niet gegeven. Ook hebben zij van de gelijksoortigheid geen voldoende specifiek bewijs aangeboden. Wat betreft de aanpassing van het LEI-rapport naar aanleiding van het verzoek daartoe van ambtenaren, blijkt uit het rapport van CWI dat LEI ‘de rug recht heeft gehouden’ en niet in strijd met de principes van goed wetenschappelijk onderzoek heeft gehandeld. Mede gelet op de inhoud van dit rapport ziet het hof geen aanknopingspunt voor de vaststelling van valsheid in geschrifte aan de zijde van Wageningen Research.
Geen reële kans op ander oordeel bestuursrechter
7.3
Volgens [appellanten] c.s. zou het LEI-rapport, indien dit niet gewijzigd dan wel niet onjuist opgesteld rapport zou zijn zoals zij stellen dat is gebeurd, tot een ander oordeel van de bestuursrechter, in het voordeel van [appellanten] c.s. hebben geleid, althans bestond daarop een reële kans. Anders geformuleerd: door het handelen van Wageningen Research zou [appellanten] een reële kans op een gunstig resultaat bij de bestuursrechter hebben verloren. Het hof deelt die visie niet. Dit oordeel baseert het hof in het bijzonder op de uitspraak van de Afdeling als hoogste bestuursrechter van 12 maart 2014, die in die uitspraak overwoog als hiervoor onder 3.2 is aangehaald (‘
Indien en voor zover die omzetderving het gevolg is van de kweek van claresse door de stichting is de Afdeling echter met de rechtbank van oordeel dat tussen die omzetderving enerzijds en de subsidiebesluiten anderzijds een te ver verwijderd verband bestaat.’). Hieruit volgt dat de Afdeling de mogelijkheid van omzetderving als gevolg van de kweek van claresse reeds in haar uitspraak verdisconteerde. Indien en voor zover daarvan sprake was, was de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat tussen die omzetderving enerzijds en de subsidiebesluiten anderzijds een te ver verwijderd verband bestaat. De Afdeling nam daarbij in aanmerking dat, zoals ook de rechtbank had overwogen, de subsidiebesluiten zien op de kweek van tilapia en niet op de kweek van claresse. Het was de stichting (SAZON, hof) zelf die er, zo vervolgt de Afdeling, voor heeft gekozen om na afloop van het project waarvoor subsidie was verleend, niet langer tilapia maar claresse te kweken. De rechtbank overwoog volgens de Afdeling terecht dat een dergelijke beslissing zich aan de invloedsfeer van het college (als subsidieverlener, hof) onttrok en dat de gestelde omstandigheid dat de stichting de tilapiakwekerij zonder noemenswaardige investeringen heeft kunnen omzetten naar een claressekwekerij hooguit een onbedoeld neveneffect van de subsidiebesluiten is. Een en ander maakte dat de gestelde omzetderving volgens de Afdeling niet in een zodanig nauw verband staat met de subsidiebesluiten, dat deze het college, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een rechtsreeks gevolg van die besluiten kan worden toegerekend.
7.4
Deze motivering van de Afdeling laat naar het oordeel van het hof geen of heel weinig ruimte voor een ander oordeel van de bestuursrechter in geval duidelijker uit het LEI-rapport af te leiden zou zijn geweest, zoals [appellanten] c.s. voorstaan, dat hun omzetderving het gevolg was van de kweek van claresse door SAZON. De mogelijkheid daartoe was, zoals uit het voorgaande blijkt, reeds in het bestuursrechtelijk oordeel verdisconteerd.
Dat het achterwege blijven van andere, door [appellanten] c.s. gestelde en door Wageningen Research bestreden onjuistheden in het rapport voor de bestuursrechter aanleiding hadden gevormd voor een in hun voordeel aangepast oordeel, hebben [appellanten] c.s. onvoldoende onderbouwd.
Daarvan uitgaande ziet het hof geen reële kans op een ander bestuursrechtelijk oordeel bij een LEI-rapport dat niet was gewijzigd dan wel niet onjuist was opgesteld, zoals door [appellanten] c.s. is aangevoerd.
7.5
Het voorgaande maakt dat zelfs indien zich een normschending aan de zijde van Wageningen Research zou hebben voorgedaan, zoals door [appellanten] c.s. wordt gesteld, daardoor aan hen geen reële kans op een ander oordeel van de bestuursrechter is ontnomen, zodat van aansprakelijkheid uit dien hoofde geen sprake kan zijn en het hof niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de vraag of het LEI-rapport op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen (vraagpunt 3).

8.De slotsom

8.1
Het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
8.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] c.s. hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Wageningen Research c.s. zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 760,-
- salaris advocaat € 2.228,- (2 punten x tarief II à € 1.114,-).

9.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, locatie Arnhem van 30 oktober 2019;
veroordeelt [appellanten] c.s. hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Wageningen Research c.s. vastgesteld op € 760,- voor verschotten en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.F. Wiggers-Rust, M. Schoemaker en E.R. de Jong, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.