Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant2] ,
[appellante3] ,
[appellant5] ,
[appellant6] ,
[appellant9] ,
[appellante10] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
9 september 2021 zijn aan dit verslag gehecht. Aan [appellanten] c.s. is ter zitting akte verleend van het hunnerzijds voorafgaand aan de zitting aan hof en wederpartij toegezonden rapport van Los Bedrijfsrecherche d.d. 14 juni 2021.
2.De vaststaande feiten
3.Waar gaat deze zaak over?
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellanten] vanaf 2008 schade hebben geleden in de vorm van omzetderving. Indien en voor zover die omzetderving het gevolg is van de kweek van claresse door de stichting is de Afdeling echter met de rechtbank van oordeel dat tussen die omzetderving enerzijds en de subsidiebesluiten anderzijds een te ver verwijderd verband bestaat.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De vordering in hoger beroep
6.De in hoger beroep te beoordelen vraagpunten
7.De beoordeling van de vraagpunten
Indien en voor zover die omzetderving het gevolg is van de kweek van claresse door de stichting is de Afdeling echter met de rechtbank van oordeel dat tussen die omzetderving enerzijds en de subsidiebesluiten anderzijds een te ver verwijderd verband bestaat.’). Hieruit volgt dat de Afdeling de mogelijkheid van omzetderving als gevolg van de kweek van claresse reeds in haar uitspraak verdisconteerde. Indien en voor zover daarvan sprake was, was de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat tussen die omzetderving enerzijds en de subsidiebesluiten anderzijds een te ver verwijderd verband bestaat. De Afdeling nam daarbij in aanmerking dat, zoals ook de rechtbank had overwogen, de subsidiebesluiten zien op de kweek van tilapia en niet op de kweek van claresse. Het was de stichting (SAZON, hof) zelf die er, zo vervolgt de Afdeling, voor heeft gekozen om na afloop van het project waarvoor subsidie was verleend, niet langer tilapia maar claresse te kweken. De rechtbank overwoog volgens de Afdeling terecht dat een dergelijke beslissing zich aan de invloedsfeer van het college (als subsidieverlener, hof) onttrok en dat de gestelde omstandigheid dat de stichting de tilapiakwekerij zonder noemenswaardige investeringen heeft kunnen omzetten naar een claressekwekerij hooguit een onbedoeld neveneffect van de subsidiebesluiten is. Een en ander maakte dat de gestelde omzetderving volgens de Afdeling niet in een zodanig nauw verband staat met de subsidiebesluiten, dat deze het college, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een rechtsreeks gevolg van die besluiten kan worden toegerekend.