ECLI:NL:GHARL:2021:9284

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
21-001387-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door verduistering binnen supportersclub

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die als penningmeester van de supportersclub Cambuur verduistering heeft gepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene is geschat op € 19.362,38, dat hij verplicht is om aan de Staat te betalen. De zaak is voortgekomen uit een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, die op 16 maart 2021 een ander bedrag had vastgesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de schaduwboekhouding van de supportersclub niet betrouwbaar genoeg is om extrapolatie van de horecaopbrengsten te rechtvaardigen. Het hof heeft ook geoordeeld dat er geen reden is om de vordering van de benadeelde partij in mindering te brengen op het ontnemingsbedrag, omdat het arrest in de strafzaak nog niet onherroepelijk is en de vordering van de benadeelde partij niet is voldaan. De advocaat-generaal had een hoger bedrag gevorderd, maar het hof heeft de eerdere beslissing vernietigd en opnieuw recht gedaan. De betrokkene heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 december 2016, en het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001387-21
Uitspraak d.d.: 5 oktober 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 16 maart 2021 met parketnummer 18-720135-17 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene en de officier van justitie hebben tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat de beslissing van de eerste rechter wordt vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 137.431,77 en oplegging van de verplichting tot betaling van datzelfde bedrag aan de Staat wegens verkregen wederrechtelijk voordeel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2021 heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 25.694,78 en aan betrokkene de verplichting tot betaling van datzelfde bedrag aan de Staat opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 148.109,00 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De advocaat-generaal heeft – als vermeld – ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 137.431,77 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 5 oktober 2021 (parketnummer 21-000866-19) ter zake van – onder meer – verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 december 2016, veroordeeld tot straffen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 137.431,77. Door hem is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat onvoldoende aanwijzingen bestaan dat door betrokkene buiten de bewezenverklaarde periode soortgelijke strafbare feiten zijn begaan. Extrapolatie is een toegestane methode, de schaduwboekhouding ligt in het verlengde van de bewezen verklaarde feiten en er is geen reden om aan te nemen waarom die boekhouding onjuist zou zijn. Er is behoudens een kleine deelvrijspraak ook geen sprake van een geval van ‘Geerlings’.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de in de strafzaak toegewezen vordering van de benadeelde partij niet moet worden afgetrokken van de ontnemingsvordering nu die vordering van de benadeelde partij nog niet onherroepelijk vaststaat.
De berekening is als volgt:
Ontnemingsvordering: € 148.109,-
Correcties:
  • € 1.950,- (vrijwilligersvergoeding)
  • € 2.382,75 (TV)
  • € 4.747,48 (correctie naar aanleiding van door raadsman ingebrachte nota’s)
  • € 1.597,- (emmertje met geld)
Totaal: € 10.677,23
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 137.431,77.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is aangevoerd dat de hoogte van het ontnemingsbedrag afhankelijk is van de te bewijzen feiten in de hoofdzaak, waartegen de verdediging verweer heeft gevoerd. In de strafzaak is vrijspraak bepleit, zodat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen.
Daarnaast heeft de raadsman in hoger beroep bepleit dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat niet met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de schaduwboekhouding buiten iedere twijfel correct is geweest. De verdediging betwist de betrouwbaarheid van de berekening op basis van extrapolatie. Gelet op de manco’s in het gehanteerde schaduwsysteem, de onduidelijkheden en de aantoonbare onjuistheden is niet buiten redelijke twijfel vast te stellen dat andere strafbare feiten dan de bewezen te verklaren feiten zijn begaan.
Oordeel hof
Betrokkene heeft zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 december 2016 meermalen schuldig gemaakt aan verduistering.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van
€ 19.362,38.
Het hof komt als volgt tot deze schatting.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseert het hof op het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 7 december 2017 en het aanvullend rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 19 juni 2018. Deze berekening is voornamelijk gebaseerd op twee inkomstenbronnen, te weten: inkomsten uit de horecagelegenheden en geldstromen uit andere inkomstenbronnen, van de supportersvereniging Kern van Cambuur (verder: KVC).
Geen extrapolatie
De Hoge Raad heeft de extrapolatiemethode als berekeningsmethode aanvaard, maar alleen voor zover zij gebaseerd is op wettige bewijsmiddelen en de verdediging de mogelijkheid wordt geboden aannemelijk te maken dat de berekening onjuist is.
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof niet aannemelijk geworden dat de schaduwboekhouding van ‘Bierhok Noord’ zodanig volledig, betrouwbaar én representatief is, dat deze als basis kan dienen voor extrapolatie naar de totale horecaopbrengsten van de KVC van 26 oktober 2012 tot en met 15 december 2016. Dit geldt ook voor de dubieuze transacties, zoals die zijn berekend over de periode van juli 2010 tot en met december 2016.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat onvoldoende aanwijzingen bestaan dat door betrokkene soortgelijke strafbare feiten zijn begaan buiten de bewezenverklaarde periode van 1 januari 2010 tot en met 15 december 2016.
Geen aftrek vordering benadeelde partij
Uit artikel 36e lid 8 Sr (oud) en artikel 36e lid 9 Sr volgt dat bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen, voor zover die zijn voldaan, in mindering worden gebracht.
Nu het arrest in de strafzaak nog niet onherroepelijk is en evenmin is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij is voldaan zal het hof de vordering van de benadeelde partij niet in mindering brengen op het ontnemingsbedrag.
De berekening
Het hof gaat bij de berekening uit van het voordeel zoals dat kan worden vastgesteld aan de hand van het bij het arrest in de strafzaak (onder 1) bewezenverklaarde feit.
Dat levert de volgende berekening op:
  • fraude horecaopbrengsten € 1.705,55
  • goederen voor eigen gebruik € 2.703,23
  • privétransacties € 4.367,56
  • vanuit KVC-algemeen betaalde facturen gedeclareerd bij KVC-horeca € 4.414,55
  • dubbel boeken van facturen € 2.658,70
  • huur garagebox € 4.575,80
  • benzinekosten € 2.433,99
Totaal € 22.859,38
Het hof heeft bewezenverklaard dat betrokkene een bedrag van € 1.705,55, genoemd ‘fraude horecaopbrengsten’, heeft verduisterd door dit geldbedrag bij hem thuis in een emmertje te bewaren. Nu betrokkene het bedrag uit het emmertje, te weten: € 1.597,-, heeft teruggegeven zal dit bedrag in mindering worden gebracht op het geschatte voordeel.
Eveneens zal het hof het bij arrest bewezenverklaarde bedrag ter zake van verduistering van € 1.900,-, betreffende een privénota van Carpetland, in mindering brengen op het vast te stellen wederrechtelijk verkregen voordeel nu ook dit bedrag is terugbetaald door betrokkene.

Berekening wederechtelijk verkregen voordeel

Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesteld op:

Voordeel € 22.859,38

Aftrek
€ 3.497,00

Totaal € 19.362,38

De verplichting tot betaling aan de Staat
Gelet op de ter terechtzitting naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, met name zijn draagkracht, acht het hof het aannemelijk geworden dat redelijkerwijs te verwachten is dat de betrokkene in de toekomst in staat zal zijn om aan de verplichting tot betaling aan de Staat te voldoen.
Het hof zal de verplichting opleggen om het geschatte bedrag van € 19.362,38 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
19.362,38 (negentienduizend driehonderdtweeënzestig euro en achtendertig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 19.362,38 (negentienduizend driehonderdtweeënzestig euro en achtendertig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 387 dagen.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 5 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J. Hielkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.