In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 oktober 2020. De zaak betreft de invordering van gemeentelijke heffingen voor de jaren 2016 tot en met 2019, waarbij belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen de kosten voor betekening van dwangbevelen die aan hem waren betekend. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde bij het Hof. Tijdens de zitting op 8 juni 2021 zijn beide partijen verschenen en hebben zij hun standpunten toegelicht.
Het Hof overweegt dat de invordering van gemeentelijke belastingen geschiedt met toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen. Het Hof stelt vast dat belanghebbende de aanslagen gemeentelijke heffingen niet tijdig heeft betaald en dat de invorderingsambtenaar terecht tot invordering kon overgaan. De kosten voor betekening zijn volgens de wet verschuldigd en kunnen niet worden geschorst door het indienen van een bezwaar- of beroepschrift. Het Hof concludeert dat de invorderingsambtenaar de betekeningskosten terecht in rekening heeft gebracht en verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
De beslissing van het Hof houdt in dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.