ECLI:NL:GHARL:2021:9193

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
20/00962 t/m 20/00965
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invordering en betekeningskosten dwangbevel gemeentelijke heffingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 oktober 2020. De zaak betreft de invordering van gemeentelijke heffingen voor de jaren 2016 tot en met 2019, waarbij belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen de kosten voor betekening van dwangbevelen die aan hem waren betekend. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde bij het Hof. Tijdens de zitting op 8 juni 2021 zijn beide partijen verschenen en hebben zij hun standpunten toegelicht.

Het Hof overweegt dat de invordering van gemeentelijke belastingen geschiedt met toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen. Het Hof stelt vast dat belanghebbende de aanslagen gemeentelijke heffingen niet tijdig heeft betaald en dat de invorderingsambtenaar terecht tot invordering kon overgaan. De kosten voor betekening zijn volgens de wet verschuldigd en kunnen niet worden geschorst door het indienen van een bezwaar- of beroepschrift. Het Hof concludeert dat de invorderingsambtenaar de betekeningskosten terecht in rekening heeft gebracht en verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

De beslissing van het Hof houdt in dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 20/00962 tot en met 20/00965
uitspraakdatum: 28 september 2021
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 oktober 2020, nummers AWB 20/137, 20/182 tot en met 20/184, in het geding tussen belanghebbende en
de
invorderingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking Rivierenland(hierna: de invorderingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Met dagtekening 17 oktober 2019 zijn aan belanghebbende dwangbevelen betekend die zien op het niet tijdig betalen van de aanslagen gemeentelijke heffingen voor de jaren 2016 tot en met 2019 van respectievelijk € 587, € 501, € 1.114 en € 1.159. Daarbij is zijn respectievelijk € 74, € 70, € 134 en € 138 aan kosten voor betekening in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de kosten voor betekening bezwaar gemaakt.
1.3.
De invorderingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van 2 december 2019 de betekeningskosten gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 12 oktober 2020 de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft op 15 oktober 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Daarvoor is een griffierecht betaald van € 131.
1.6.
De invorderingsambtenaar heeft op 16 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [naam1] . Namens de invorderingsambtenaar zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en ingebracht.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Overwegingen

2.1.
Op grond van artikel 231, lid 1 Gemeentewet geschiedt de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
2.2.
Ingevolge artikel 9, lid 1 Invorderingswet 1990 is een belastingaanslag invorderbaar zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet. De verplichting tot betaling wordt niet geschorst door de indiening van een bezwaar- of beroepschrift inzake een belastingaanslag (artikel 9, lid 12 Invorderingswet 1990).
2.3.
Indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de ontvanger hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen (artikel 11 Invorderingswet 1990).
2.4.
Als de belastingschuld na de aanmaning niet is betaald, kan de ontvanger tot dwanginvordering overgaan door een dwangbevel uit te vaardigen (artikel 12 Invorderingswet 1990).
2.5.
Aan het betekenen van een dwangbevel zijn kosten verbonden, namelijk een bedrag van € 42 verhoogd met € 4 van elk geheel bedrag van € 45 waarmee de gevorderde som € 45 te boven gaat, met een maximum van € 12.356 (artikel 3, lid 1 Kostenwet invordering rijksbelastingen; tekst 2019).
2.6.
Tegen de door de ontvanger in rekening gebrachte kosten kan bezwaar worden gemaakt bij de ontvanger en nadien beroep worden ingesteld bij de belastingrechter (artikel 7, lid 1 Kostenwet invordering rijksbelastingen).
2.7.
Vaststaat dat belanghebbende de aanslagen gemeentelijke heffingen ook na aanmaning niet (volledig) heeft betaald, dat belanghebbende niet om uitstel van betaling heeft verzocht en dat de invorderingsambtenaar evenmin uitstel van betaling heeft verleend. Dit brengt mee dat de invorderingsambtenaar terecht tot invordering kon overgaan en de daarmee gepaard gaande betekeningskosten in rekening kon brengen.
2.8.
Anders dan belanghebbende kennelijk betoogt, wordt de verplicht tot betaling niet geschorst door de indiening van een bezwaar- of beroepschrift inzake een belastingaanslag (artikel 9, lid 12 Invorderingswet 1990). Dat de onderhavige aanslagen gemeentelijke heffingen nog ‘onder de rechter’ zijn, brengt dus niet mee dat de betalingsverplichting is geschorst.
2.9.
Ter zake van de aanslagen gemeentelijke heffingen voor de jaren 2016 en 2017 is belanghebbende op 16 december 2017 aangemaand tot betaling. In de beroepsprocedure bij de Rechtbank heeft de invorderingsambtenaar indertijd toegezegd dat de inning van deze aanslagen zou worden opgeschort totdat de Rechtbank uitspraak had gedaan. Pas nadat de Rechtbank op 13 februari 2019 uitspraak had gedaan en de invorderingsambtenaar op 10 juli 2019 nog een betalingsherinnering aan belanghebbende had gestuurd, is tot dwanginvordering overgegaan. Het Hof ziet in deze gang van zaken geen aanleiding om te oordelen dat de invorderingsambtenaar geen betekeningskosten ter zake van de dwangbevelen in rekening kan brengen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

3.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 28 september 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 september 2021.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
.