ECLI:NL:GHARL:2021:9174

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
21-002697-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met gedeeltelijke vrijspraak en vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling van de benadeelde partij, waarbij het hof het noodweerverweer gedeeltelijk heeft verworpen. De verdachte heeft op 20 augustus 2018 de benadeelde partij mishandeld door hem tegen het gezicht te stompen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de eerste fase van het incident aanvallend heeft gehandeld, waardoor een beroep op noodweer niet kon worden aanvaard. In de tweede fase, waarin de benadeelde partij de verdachte op de grond schoppende bewegingen maakte, kon de verdachte zich echter wel verdedigen, wat leidde tot een vrijspraak voor dat deel van de tenlastelegging.

De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hof oordeelde dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de rol van de benadeelde partij in het incident.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002697-19
Uitspraak d.d.: 24 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 14 mei 2019 met het parketnummer 16-002622-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter en de veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren. Voorts vordert de advocaat-generaal de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. van den Broek, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 augustus 2018 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij] op/tegen de mond, in ieder geval het gezicht, te stompen/slaan en/of door de benen van die [benadeelde partij] in een beenklem te nemen en/of (vervolgens) door de linkerenkel / het linkerbeen (met kracht) (om) te (ver)draaien;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Door de raadsvrouw is namens de verdachte ter terechtzitting verzocht verdachte van de gehele tenlastelegging vrij te spreken, wegens een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Daartoe is – zakelijk weergegeven – door de raadsvrouw aangevoerd dat aangever [benadeelde partij] , toen verdachte met hem in gesprek wilde gaan, zijn borst tegen die van verdachte duwde. Hierop volgend duwde verdachte [benadeelde partij] en sloeg [benadeelde partij] verdachte. Als reactie hierop heeft verdachte met twee vuisten tegelijk [benadeelde partij] geslagen/geduwd. Om te voorkomen dat [benadeelde partij] hem vaker zou slaan was het voor verdachte noodzakelijk zich te verdedigen door terug te slaan. Het handelen van verdachte was proportioneel. Vervolgens wilde verdachte wegkomen en struikelde hij. [benadeelde partij] maakte schoppende bewegingen richting verdachte. Waarop de verdachte het been van [benadeelde partij] heeft gegrepen. Het vastpakken van het been om te voorkomen dat je geraakt wordt in je gezicht is een proportionele reactie op de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte bedoelde met “een daad stellen” dat hij een punt wilde maken door met [benadeelde partij] in gesprek te gaan. Door, nadat [benadeelde partij] vervelend reageerde, meteen weg te lopen zou dit zwak overkomen. Hij wilde dat het getreiter en de intimidatie door [benadeelde partij] zou stoppen. Het was [benadeelde partij] die als eerste fysiek werd en sloeg. De gedragingen van verdachte waren derhalve geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [benadeelde partij] .
Het hof stelt op grond van wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit verkort arrest zullen worden opgenomen, de volgende feiten vast.
Aangever [benadeelde partij] heeft in de winter van 2017-2018 de echtgenote ( [naam1] ) van verdachte een keer aangesproken over een (zak)lamp die zij bij haar wandeling over de hei bij zich had en die hem toen hinderlijk in het gezicht scheen. Nadien bleef hij daarover opmerkingen maken. Op maandag 20 augustus 2018 zagen verdachte en zijn vrouw [benadeelde partij] aan komen fietsen. Verdachte is toen naar [benadeelde partij] toegelopen. Hij wilde dat [benadeelde partij] zou stoppen met de opmerkingen. [benadeelde partij] is met de fiets tussen zijn benen blijven staan. Verdachte en [benadeelde partij] kwamen borst aan borst te staan. Verdachte heeft [benadeelde partij] toen een duw gegeven. Daarop haalde [benadeelde partij] uit en verdachte heeft [benadeelde partij] op zijn beurt geslagen. Hij heeft twee klappen gegeven met zijn vuisten en heeft [benadeelde partij] in het gezicht geraakt. Verdachte is daarna weggelopen, struikelde en viel. [benadeelde partij] kwam verdachte achterna en heeft toen schoppende bewegingen richting de op de grond liggende verdachte gemaakt. Verdachte heeft daarop zijn benen om de benen van [benadeelde partij] geslagen waardoor hij viel. Verdachte heeft de voet van [benadeelde partij] daarna krachtig vast gehouden. Terwijl verdachte op de grond lag, is hij door de hond van [benadeelde partij] in zijn hoofd gebeten.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is “geboden door de noodzakelijke verdediging” worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard in geval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Het hof is van oordeel dat tijdens het incident op 20 augustus 2018 sprake is geweest van twee fases.
De eerste fase begon op het moment dat verdachte naar [benadeelde partij] toe is gelopen. Hij koos er naar het oordeel van het hof toen bewust voor om de confrontatie met [benadeelde partij] te zoeken zoals volgt uit verdachtes uitlating dat hij klaar was met het intimiderende gedrag van [benadeelde partij] en dat hij een daad wilde stellen. Verdachte en [benadeelde partij] zijn toen borst tegen borst komen te staan. [benadeelde partij] had zijn fiets tussen zijn benen.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes gedragingen in deze fase niet gesproken worden van een ‘verdediging’, maar zijn die in de kern beschouwd als aanvallend te zien. Verdachte had namelijk ook op afstand kunnen staan en [benadeelde partij] kunnen aanspreken op zijn intimiderende gedrag of zich (even later) kunnen afwenden. Hij koos er echter bewust voor om dicht op [benadeelde partij] te blijven staan en hem een duw te geven. Verdachte riep door zijn gedrag op deze manier een escalerende situatie in het leven. Die situatie liep nog verder uit de hand toen [benadeelde partij] verdachte daarop sloeg. Verdachtes reactie daarop (twee vuistslagen richting [benadeelde partij] ) ziet het hof in die context als veeleer aanvallend dan verdedigend. Hierdoor kan een beroep op noodweer niet worden aanvaard in deze eerste fase van het treffen tussen [benadeelde partij] en de verdachte.
Na deze eerste fase is de tweede fase van het incident begonnen. Verdachte liep van [benadeelde partij] weg nadat hij hem had geslagen. Verdachte is toen gestruikeld en op de grond terecht gekomen. [benadeelde partij] is achter hem aan gekomen en heeft toen schoppende bewegingen richting verdachte gemaakt. Verdachte heeft daarop zijn benen om die van [benadeelde partij] gewikkeld om te voorkomen dat hij geschopt zou worden. [benadeelde partij] is hierdoor op de grond terecht gekomen. Op de grond liet verdachte de benen van [benadeelde partij] niet los. Ondertussen werd verdachte meerdere malen door de hond van [benadeelde partij] gebeten.
Het hof is van oordeel dat er voor [benadeelde partij] , na het einde van de eerste fase, geen enkele noodzaak bestond om achter verdachte aan te gaan. Diens actie om de op de grond liggende verdachte te (proberen te) schoppen is dan ook zonder meer te zien als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lichaam waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Het handelen van verdachte hierbij – door zijn benen om de benen van [benadeelde partij] te wikkelen en krachtig vast te houden - acht het hof proportioneel in verhouding tot het schoppen van [benadeelde partij] . Tevens kon verdachte niet anders dan de benen van [benadeelde partij] vasthouden. Hierdoor heeft verdachte voorkomen dat hij vaker geschopt zou worden. Daarnaast voldoen de handelingen van verdachte ook aan de eisen van subsidiariteit want de verdachte lag op de grond en kon niet weg. Nu verdachte in deze tweede fase van het treffen een beroep op noodweer toekomt en de wederrechtelijkheid van zijn handelen daarmee is komen te vervallen, zal hij worden vrijgesproken van het daarop betrekking hebbende deel van de tenlastelegging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tijdens de eerste fase [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem met zijn vuisten tegen het gezicht te stompen. Nu verdachte tijdens de tweede fase een beroep op noodweer toekomt en de wederrechtelijkheid van zijn handelen daarmee is komen te vervallen, zal hij van het overig tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 augustus 2018 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij] tegen het gezicht te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 20 augustus 2018 schuldig gemaakt aan mishandeling van [benadeelde partij] door hem tegen zijn gezicht te stompen. Door zo te handelen heeft verdachte geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict heeft het hof voorts acht geslagen op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juli 2021 van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Het hof kent hieraan geen bijzondere betekenis toe, nu het uitblijven van enig delict gedrag als een normale omstandigheid heeft te gelden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. Verdachte kampt met ernstige fysieke klachten.
Het hof houdt bij de strafoplegging ook rekening met het aandeel dat [benadeelde partij] in de aanloop naar en tijdens het incident zelf heeft gehad. Verder betrekt het hof hierbij nog dat verdachte door de bij dit incident opgelopen bijtwonden blijvende en ontsierende littekens aan zijn gezicht en hoofd heeft overgehouden.
Het hof zal bij het opleggen van de straf in straf verminderende zin tevens rekening houden met de ouderdom van het bewezenverklaarde feit.
Het bovenstaande in aanmerking genomen en uit een oogpunt van normhandhaving en speciale preventie acht het hof passend en geboden de oplegging van een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis met een proeftijd van één jaar.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 930,02, waarvan € 600,00 ter zake van immateriële schade. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
In de vordering van de benadeelde partij zijn onder meer kosten opgevoerd die (deels) betrekking hebben op feitelijke handelingen ter zake waarvan de verdachte is vrijgesproken. Niet duidelijk is om welk deel van de kosten het dan gaat. Daarnaast is onduidelijk of en zo ja, in hoeverre vermindering van de vordering aangewezen is, uit hoofde van eigen schuld van de benadeelde partij. Nader onderzoek hiernaar zou een aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting vergen, mede nu de vordering op dit onderdeel is bestreden door de verdediging. Een dergelijke aanhouding van het onderzoek beschouwt het hof als een onevenredige belasting van de strafzaak. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan die vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 24 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.