ECLI:NL:GHARL:2021:9169

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
21-003695-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van drugs en wapens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden voor het opzettelijk aanwezig hebben van diverse soorten drugs en wapens, met inbeslagname van de goederen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, met name de opgelegde straf. Het hof heeft besloten om de verdachte een gevangenisstraf van 8 maanden op te leggen, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Dit besluit is genomen na een grondige beoordeling van de feiten en omstandigheden van de zaak, inclusief de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van de feiten. Het hof heeft de bewijsmiddelen en verklaringen van de verdachte en zijn raadsman in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de verdachte bewust de wapens en munitie in zijn bedrijfspand heeft gehad. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de verdachte geen aannemelijke alternatieve verklaring had gegeven voor de aanwezigheid van de wapens en drugs. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, behalve voor de straf, en heeft de verdachte opnieuw veroordeeld voor zijn daden. De uitspraak benadrukt de ernst van het bezit van wapens en drugs en de risico's die dit met zich meebrengt voor de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003695-19
Uitspraak d.d.: 24 september 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 2 juli 2019 met parketnummer
18-064781-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van
12 maanden met aftrek van het voorarrest en onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. E. van der Meer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest en heeft bepaald dat de in beslag genomen goederen aan het verkeer moeten worden onttrokken.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het de opgelegde straf betreft. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het vonnis zal voor het overige, met een aanvulling van de gronden ten aanzien van het bewijs, worden bevestigd.

Aanvullende bewijsoverweging

De rechtbank heeft met betrekking tot het bewijs van de feiten betrekking hebbend op de wapens en toebehoren onder meer het volgende overwogen:
De rechtbank stelt vast dat verdachte is aangehouden wegens het aanwezig hebben van verschillende soorten drugs en (…) wapens en toebehoren. Ondanks dat (…) heeft hij er voor gekozen tot aan de zitting hierover geen verklaring af te leggen. Een jaar na zijn aanhouding en de vondst van de wapens c.a., verklaart hij voor het eerst dat het bedrijfspand waarin de wapens en toebehoren zijn aangetroffen, ook door anderen werd gebruikt. Gelet op het feit dat veel tijd is verstreken sinds de aanhouding en het afleggen (…) van deze verklaring, is het niet meer mogelijk onderzoek te doen naar deze verklaring van verdachte. (…) Nu verdachte geen namen wenst te noemen, kan zijn verklaring, dat ook anderen gebruik maakten van het bedrijfspand, ook langs die route niet worden geverifieerd. (…) De rechtbank acht de verklaring (…) van verdachte derhalve onaannemelijk en schuift deze verklaring terzijde.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de onder 4., 5. en 6. ten laste gelegde (vuur)wapens met toebehoren en munitie in een bedrijfspand zijn aangetroffen dat verdachte huurde en gebruikte voor opslag. Alle goederen waren op dezelfde soort wijze verpakt: in een plastic tas. Op één van deze plastic tassen, waarin een patroonmagazijn is aangetroffen, is ook een vingerafdruk van verdachte aangetroffen. Voornoemde omstandigheden vergen een uitleg van verdachte. De verklaring die verdachte hiervoor heeft gegeven is, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, onaannemelijk. Gelet op voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd en het uitblijven van een aannemelijk alternatieve verklaring acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze goederen bewust in zijn bedrijfspand voorhanden had.
De raadsman heeft ter zitting van het hof opnieuw vrijspraak van verdachte van het tenlastegelegde onder de feiten 4, 5 en 6 bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte stelt niet te hebben geweten dat er wapens en munitie in zijn loods lagen. Hij verklaart pas op een later moment met de verklaring te zijn gekomen dat anderen de loods ook gebruikten en dat de sleutel van de loods onder een steen lag, omdat eerst niet duidelijk was waarvoor hij werd aangehouden. Dat verdachte niet wil verklaren wie er nog meer gebruik maakte van zijn loods, maakt zijn verklaring niet minder aannemelijk. Het valt immers niet te verwachten dat iemand gaat erkennen eigenaar te zijn van de aangetroffen goederen. De plastic tas waarop een vingerafdruk van verdachte is aangetroffen is een verplaatsbaar object, zodat iemand anders deze door verdachte aangeraakte tas kan hebben gepakt.
Het hof stelt vast dat verdachte in hoger beroep bij zijn verklaring blijft, zoals hij die bij de rechtbank heeft afgelegd, en dat hij wederom geen informatie over de personen die zijn loods gebruikten of andere informatie over de aanwezigheid van de wapens en munitie wenst te geven.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en overweegt in aanvulling op de bovenstaande cursief weergegeven overwegingen van de rechtbank nog het volgende.
Naast de omstandigheden dat de wapens en munitie in de loods van verdachte zijn aangetroffen, op dezelfde wijze zijn verpakt en op één van de plastic tassen een vingerafdruk van verdachte is aangetroffen, kan worden vastgesteld dat de goederen in dezelfde stellingkast in elkaars nabijheid waren opgeborgen. Zoals op de ter zitting aan de orde gestelde foto van de binnenkant van de loods is te zien, en zoals blijkt uit een nadere omschrijving daarvan in het proces-verbaal van doorzoeking, zijn de in plastic verpakte wapens en/of munitie links en rechts in de stellingkast die achter in de loods staat, aangetroffen. Uit het proces-verbaal van doorzoeking volgt ook dat de sleutel van de loods in de auto van verdachte is aangetroffen.
Het hof kent met de rechtbank voor het wegen van de bewijsmiddelen ook betekenis toe aan de vindplaatsen van de gevonden wapens en munitie. Al met al acht het hof op basis van de plaats waar de wapens en munitie zijn aangetroffen in de bedrijfsruimte van verdachte, de korte afstand waarbinnen de wapens en toebehoren in de stellingkast waren opgeborgen en dezelfde wijze waarop deze zijn verpakt en opgeborgen, te weten in plastic zakken, waarbij op één van die verpakkingen een vingerafdruk van verdachte is aangetroffen, bewezen dat verdachte deze goederen bewust aanwezig heeft gehad. Het alternatieve scenario voor de aanwezigheid van deze goederen in de bedrijfsruimte van verdachte, is ook in hoger beroep, niet aannemelijk geworden. Daartoe beschouwt het hof de omstandigheid dat de sleutel van de loods bij verdachte in de auto is aangetroffen als een contra-indicatie dat de sleutel onder een steen lag om anderen toegang te verschaffen tot het pand.

Aanvulling bewijsmiddelen

Het hof vult de bewijsmiddelen aan met:
- een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking Object C van 26 juni 2018, opgenomen pagina 38 van het dossier van de Politie Noord-Nederland met nummer 2018160870 van 27 november 2018, inhoudende, voorzover relevant en zakelijk weergegeven:
Op 25 juni 2018 is een doorzoeking uitgevoerd in het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats1] . Collega [verbalisant] arriveerde om sleutels te testen die waren aangetroffen in het voertuig van verdachte [verdachte] . Een van de sleutels paste op de toegangsdeur van het bedrijfspand.
- een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking Object C van 26 juni 2018, opgenomen pagina 39 van het dossier van de Politie Noord-Nederland met nummer 2018160870 van 27 november 2018, inhoudende voorzover relevant en zakelijk weergegeven:
Vuurwapens
Gezien vanuit de positie recht voor de bedrijfsruimte met het zicht naar de loods roldeur, bevond zich achterin de ruimte een stellage.
In de stellage aan de linkerkant zijn tijdens de doorzoeking de navolgende voorwerpen, verpakt in plastic tassen aangetroffen.
1. vuurwapen, geweer en
Munitie, Winchester.
1. handvuurwapen, pistool en
Munitie.
In de stellage aan de rechterkant zijn de navolgende voorwerpen, verpakt in plastic tassen, aangetroffen.
1. geluidsdemper,
1. magazijn,
1. onderdeel voor een automatisch vuurwapen, FGG-S en
5 doosjes munitie, 9 Luger.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof kan zich vinden in de volgende, cursief gedrukte overwegingen van de rechtbank en neemt deze over:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van diverse soorten drugs, te weten cocaïne, hennep en paddenstoelen en het voorhanden hebben van een geluiddemper, een semi-automatisch pistool, een geweer, een patroonmagazijn en grote hoeveelheden munitie.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving. Tevens gaat het vaak gepaard met andere soorten criminaliteit. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie levert in het algemeen risico van het feitelijk gebruik van die wapens op, met alle gevolgen van dien. Tegen verboden vuurwapengebruik dient dan ook streng te worden opgetreden, zeker wanneer deze in combinatie met verdovende middelen worden aangetroffen.
In hoger beroep is in het bijzonder nog het volgende gebleken.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister van
10 augustus 2021 blijkt dat hij eerder, echter langer geleden, onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Door de advocaat-generaal is gevorderd om de verdachte, conform de huidige strengere OM-richtlijnen ten aanzien van dit soort feiten, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden op te leggen.
De raadsman heeft verzocht de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten en te volstaan met een (maximale) taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De aangetroffen verdovende middelen waren voor eigen gebruik en er was geen sprake van grootscheepse handel in drugs dan wel wapens en munitie.
Verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij herstellende is van een ziekenhuisopname vanwege Corona en de zorg over zijn jongste kind heeft. Hij gebruikt nog verdovende middelen en heeft de huur van de bedrijfsruimte opgezegd.
Het hof stelt vast dat de behandeling van deze zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu niet binnen 24 maanden na het instellen van het hoger beroep arrest is gewezen. Verdachte heeft op 4 juli 2019 hoger beroep ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 24 september 2021. Aldus is in hoger beroep de redelijke termijn met twee en een halve maand overschreden.
Het bovenstaande brengt het hof tot het volgende oordeel. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en het grote aantal wapens met een forse hoeveelheid munitie en rekening houdende met de oriëntatiepunten die zijn opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en de bovenstaande omstandigheden, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, zoals ook door de rechtbank is opgelegd, in beginsel passend en geboden is. De ernst van de feiten en de combinatie van die feiten maken dat, ook gelet op de persoonlijke omstandigheden, een taakstraf niet aan de orde is.
Nu de onderhavige feiten in juni 2018 zijn gepleegd en aldus destijds nog niet zo zwaar bestraft werden als volgens de huidige OM-richtlijnen waarnaar de advocaat-generaal verwijst, ziet het hof geen aanleiding om een hogere straf op te leggen dan in eerste aanleg door de rechtbank is opgelegd. In de overschrijding van de redelijke termijn, die de verdachte niet kan worden verweten, en de persoonlijke omstandigheden zoals die ter zitting in hoger beroep zijn gebleken, ziet het hof wel aanleiding om van de 8 maanden gevangenisstraf 2 maanden voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van
2 jaren. Het voorwaardelijk deel van de straf dient tevens als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte, die eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, opnieuw strafbare feiten zal begaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. E.C. Kole, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Verstraaten, griffier,
en op 24 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.