ECLI:NL:GHARL:2021:9168

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
21-003503-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op 6 december 2018. De verdachte had zijn (ex-)partner bedreigd met een mes en had haar via WhatsApp dreigende berichten gestuurd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Daarnaast is er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 250,- ten behoeve van het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de bedreiging door de verdachte onder zodanige omstandigheden heeft plaatsgevonden dat bij het slachtoffer een redelijke vrees kon ontstaan voor de uitvoering van de bedreiging. De verdachte is als first offender behandeld, en het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en de relatie met het slachtoffer is inmiddels beëindigd. De uitspraak benadrukt de ernst van de bedreiging en de impact daarvan op het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003503-19
Uitspraak d.d.: 24 september 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 28 mei 2019 met parketnummer 18-001523-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten behoeve van het slachtoffer [naam1] ten bedrage van € 250,-. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. B.H.S. Brinkman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen, omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 december 2018 te [plaats1] [naam1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [naam1] de woorden toe te voegen dat hij haar af zou maken en/of
- te appen naar [naam2] "Ben er klaar mee. bijna haar vermoord enz. als ze bij jou is vermoord ik der. kom ik met messen enz" en/of
- ( toen die [naam1] gevlucht was naar het huisadres van [naam2] ) naar de woning van [naam2] te gaan waarbij hij een (vlees)mes in de hand had, in elk geval woorden en/of daden van dreigende aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Vrijspraak bedreiging via Whatsapp-berichten
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het slachtoffer is bedreigd door de Whatsapp-berichten die naar [naam2] zijn verstuurd, nu uit het dossier niet blijkt dat het slachtoffer op de hoogte is geraakt van deze berichten. Verdachte zal daarom van dit onderdeel in de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewijsverweer
De raadsman heeft verder bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Naast de aangifte is er geen steunbewijs aanwezig dat verdachte tegen het slachtoffer heeft gezegd dat hij haar zou afmaken. Voor de aanwezigheid van het mes heeft verdachte een verklaring gegeven en de verklaringen van het slachtoffer en getuige [naam2] hierover lopen uiteen. Volgens de raadsman is dan ook niet komen vast te staan dat verdachte het mes bij zich droeg om mee te dreigen.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot een algehele vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen en overweegt daartoe het volgende.
Aangeefster heeft op 6 december 2018 omstreeks 01:40 uur een melding bij de politie gedaan van bedreiging met een mes door haar vriend, verdachte. Verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] troffen aangeefster buiten aan en hoorden van haar dat zij in haar woning aan de [adres1] te [plaats1] met een kapot geslagen bierflesje was bedreigd door verdachte. Daarna was zij naar haar aangenomen broer, genaamd [naam2] en woonachtig aan de [adres2] te [plaats1] , gevlucht en daar was zij bedreigd met een slagersmes door verdachte. Verbalisant [verbalisant3] heeft aangeefster ter plaatse ook gesproken en zag dat zij erg angstig was. Aangeefster verklaarde tegen haar dat ze zag dat verdachte naar de woning van [naam2] kwam lopen en dat zij van [naam2] hoorde dat verdachte een mes bij zich had. Verdachte drong binnen, waarna aangeefster de woning van [naam2] is ontvlucht.
Aangeefster verklaart in haar aangifte onder meer dat zij de betreffende avond ruzie kregen, waarbij verdachte op een gegeven moment een flesje bier kapot sloeg op een krat en daarmee vlak voor haar ging staan met de scherpe delen naar haar toe gericht. Ze hoorde hem constant tegen haar zeggen dat hij haar zou afmaken. Uiteindelijk is het haar gelukt om de woning te verlaten en naar de woning van [naam2] te vluchten. Daar hoorde zij [naam2] zeggen dat hij zag dat verdachte eraan kwam en een glimmend voorwerp in zijn handen had. Het lukte haar en [naam2] niet om verdachte buiten te houden. Ze zag dat verdachte binnen was gekomen en dat hij een groot mes in zijn linkerhand had. Daarna is ze naar buiten gerend.
[naam2] verklaart dat hij op 6 december 2018 omstreeks 01:00 uur van verdachte Whatsapp-berichten ontving over aangeefster met onder andere de tekst: “Ik heb zojuist bijna jouw aangenomen zus vermoord.” Ook staat in één van de berichten: “3 flessen bier kapot bijna tegen haar kop.” Vervolgens stond aangeefster bang en overstuur bij hem voor de deur. Kort daarop zag hij verdachte met een glinsterend voorwerp in zijn hand naar zijn woning komen lopen. Toen verdachte dichterbij kwam, zag hij dat het een vleesmes betrof. Hij probeerde verdachte buiten te houden en kwam met hem in een worsteling terecht. Uiteindelijk liet verdachte het mes vallen.
Verdachte verklaart dat hij en aangeefster die avond ruzie kregen, waarna hij boos was en een paar bierflesjes in huis kapot heeft gegooid. Hij heeft het mes gepakt toen hij naar buiten ging om af te koelen. Hij heeft de betreffende berichten naar [naam2] waarschijnlijk in zijn agressie verstuurd. Hij heeft bij [naam2] de deur geforceerd en is naar binnen gegaan.
Het hof ziet geen reden om eraan te twijfelen dat verdachte de in de aangifte vermelde woorden, dat hij aangeefster zou afmaken, heeft uitgesproken. De aangifte wordt ten aanzien daarvan ondersteund door de inhoud van de aan [naam2] verstuurde berichten, waarin verdachte – in andere bewoordingen en met behulp van afbeeldingen – soortgelijke dreigementen heeft geuit. De omstandigheden dat aangeefster de woning is ontvlucht, een melding bij de politie heeft gedaan en volgens [naam2] en de verbalisanten erg bang was dragen bij aan die overtuiging. Ook staat naar het oordeel van het hof vast dat verdachte achter aangeefster aan is gegaan en daarbij een mes heeft meegenomen. Anders dan de raadsman stelt, verklaren aangeefster en getuige [naam2] hierover gelijkluidend. Dat verdachte het mes bij zich droeg, omdat hij altijd een mes bij zich heeft en dit slechts van de ene jaszak naar de andere jaszak overhevelde, acht het hof niet aannemelijk. Het betreft immers in het geheel geen zakmes maar een keukenmes van 30 centimeter. Aldus wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Al met al is sprake geweest van een bedreiging onder zodanige omstandigheden, dat bij aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Het hof acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 december 2018 te [plaats1] [naam1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam1] de woorden toe te voegen dat hij haar af zou maken en, toen die [naam1] gevlucht was naar het huisadres van [naam2] , naar de woning van [naam2] te gaan waarbij hij een (vlees)mes in de hand had.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van bedreiging van zijn
(ex-)partner, door in hun woning tegen haar te zeggen dat hij haar af zou maken en vervolgens met een mes achter haar aan te gaan nadat zij de woning was ontvlucht. Door zo te handelen heeft verdachte grote gevoelens van angst en onveiligheid bij haar teweeg gebracht. Zij heeft hier nog lange tijd last van gehad, zoals ook volgt uit de onderbouwing van het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister van
10 augustus 2021 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De raadsman heeft ten aanzien van een eventuele op te leggen straf verzocht om een gevangenisstraf achterwege te laten. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte first offender is, zich geen andere incidenten meer hebben voorgedaan, verdachte bij zijn broer woont en een baan heeft.
Het hof stelt vast dat de behandeling van deze zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep arrest is gewezen. Verdachte heeft op 28 juni 2019 hoger beroep ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 24 september 2021. Aldus is in hoger beroep de redelijke termijn met bijna drie maanden overschreden. Gelet op de hoogte van de op te leggen straf zal het hof volstaan met de enkele constatering van de overschrijding.
Het hof is van oordeel dat nu deze bedreiging thuis en in de relationele sfeer heeft plaatsgevonden op zichzelf de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is. Gelet op de omstandigheden dat de relatie tussen verdachte en aangeefster is beëindigd, het feit van meer dan drie jaar geleden dateert en verdachte als first offender sindsdien ook geen andere feiten heeft gepleegd, zal het hof overgaan tot de oplegging van een taakstraf. Gelet op voorgaande ziet het hof geen meerwaarde in de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf. Verdachte zal daarom worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 dagen, subsidiair 25 dagen hechtenis.

Vordering tot oplegging schadevergoedingsmaatregel

Het slachtoffer [naam1] heeft in eerste aanleg geen vordering tot schadevergoeding ingediend. In de fase van hoger beroep is een brief van [naam1] ingekomen die onder meer inhoudt dat zij een schadevergoeding van € 500,- wenst als smartengeld.
Door de advocaat-generaal is gevorderd dat aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd ten bedrage van € 250,- ten behoeve van [naam1] .
De raadsman heeft verzocht het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af te wijzen, nu in de onderbouwing de bewijsstukken ontbreken.
Het gaat bij deze beoordeling niet om de strafprocesrechtelijke vraag of de benadeelde partij de door haar geleden schade in de strafzaak tegen de verdachte kan vorderen, maar om de onderliggende, aan de hand van het materiële burgerlijk recht te beantwoorden vraag of en zo ja, tot welke omvang de verdachte gehouden is tot vergoeding van de schade die zowel onderwerp is van de vordering van de benadeelde partij - als die zou zijn ingediend - als van de schadevergoedingsmaatregel. Het hof is van oordeel dat op basis van de voorliggende stukken verschuldigdheid van schade aan het slachtoffer kan worden vastgesteld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat door het [naam1] bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer is toegebracht tot een bedrag van € 250,00. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Het hof heeft hierbij de aard en de ernst van de normschending in aanmerking genomen. Aangeefster werd in huis bedreigd door verdachte, waarna aangeefster gevlucht is en verdachte achter haar aan is gegaan en een groot mes heeft getoond. Ook heeft het hof de gevolgen van de bedreiging in aanmerking genomen. Waarneembaar voor de politie was dat aangeefster zichtbaar grote angst had. In de door aangeefster ingediende stukken wordt omschreven welke psychische gevolgen aangeefster heeft ondervonden. Het hof heeft bij de vaststelling van de omvang ook aansluiting gezocht bij hetgeen in vergelijkbare zaken als schade wordt vastgesteld. Het hof is van oordeel dat verschuldigdheid van schade tot een bedrag van € 250,00 kan worden vastgesteld. Aldus wordt een schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag toegewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.

Schadevergoedingsmaatregel [naam1]

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
6 december 2018.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. E.C. Kole, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Verstraaten, griffier,
en op 24 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.