ECLI:NL:GHARL:2021:9167

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
21-002583-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis van de rechtbank met aanvulling van de strafmotivering in een strafzaak tegen een verdachte voor mishandeling en vernieling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1988 en wonende in een asielzoekerscentrum, was eerder door de politierechter veroordeeld voor mishandeling en vernieling. De rechtbank had hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 dagen opgelegd en een schadevergoeding van € 225,00 aan de benadeelde partij toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 9 september 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en de handhaving van de straf heeft gevorderd. De advocaat-generaal heeft ook de schadevergoeding aan de benadeelde partij herbevestigd. De raadsvrouw van de verdachte heeft argumenten naar voren gebracht, maar het hof heeft geen aanleiding gezien om van de eerdere straf af te wijken.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft aangetast door hem te mishandelen en diens zonnebril te vernielen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen en heeft geoordeeld dat de opgelegde straf passend is. Tevens heeft het hof opgemerkt dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM in deze zaak is overschreden, maar heeft dit niet geleid tot een andere beslissing. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met een aanvulling op de strafmotivering.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002583-19
Uitspraak d.d.: 23 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 1 mei 2019 met parketnummer 16-026918-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 225,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. D. Wiedeman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 1 mei 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van mishandeling en vernieling veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 225,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen met dien verstande dat het hof de strafmotivering als hierna volgend aanvult.

Oplegging van straf

Het hof is van oordeel dat, in aanmerking genomen de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen passend en geboden is. Het hof ziet in hetgeen de raadsvrouw van verdachte in hoger beroep naar voren heeft gebracht geen reden om af te wijken van de in eerste aanleg opgelegde straf.
Het hof is van oordeel dat er sprake is van nare feiten, temeer omdat een asielzoeker die in een asielzoekerscentrum verblijft, wordt geacht daar veilig te zijn. Verdachte heeft een onveilige leefomgeving veroorzaakt. Verdachte heeft het slachtoffer mishandeld door hem onder andere in zijn wang te bijten. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn en letsel ondervonden. Door zijn handelen heeft verdachte een zo’n grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat dit een straf rechtvaardigt die vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarnaast heeft verdachte de zonnebril van het slachtoffer vernield.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep zonder aanwijsbare reden is overschreden met ruim vier maanden. Tussen het moment van instellen van hoger beroep op 9 mei 2019 en de uitspraak in hoger beroep op 23 september 2021 zijn immers 28 maanden verstreken. Nu het hof aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen die minder bedraagt dan een maand, volstaat het hof met de constatering dat een inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. E.C. Kole, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 23 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.C. Kole is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.