ECLI:NL:GHARL:2021:9146

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
21-006397-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens vrijstelling bij politietaak in snelheidsovertreding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een politieagent, was eerder vrijgesproken van een snelheidsovertreding die hij had begaan op 3 april 2018 te Utrecht. De kantonrechter oordeelde dat de verdachte recht had op een vrijstelling op grond van artikel 147 van de Wegenverkeerswet 1994, maar het hof kwam tot een andere conclusie. Het hof oordeelde dat een geslaagd beroep op deze vrijstelling in dit geval niet leidt tot vrijspraak, maar tot ontslag van alle rechtsvervolging.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de bewuste dag met zijn privéauto een snelheid van ongeveer 82 kilometer per uur reed, terwijl de maximumsnelheid op die locatie 50 kilometer per uur was. De verdachte voerde aan dat hij handelde in de uitoefening van zijn politietaak, omdat hij een motorscooter zonder kenteken op hoge snelheid had zien rijden en deze situatie als verdacht beschouwde. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte serieus genomen en geoordeeld dat de omstandigheden van de zaak, waaronder het ontbreken van een relaas of mutatie, niet voldoende waren om de verklaring van de verdachte als onaannemelijk te beschouwen.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar was. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten. Deze uitspraak benadrukt de nuances van de vrijstelling voor politieagenten bij de uitoefening van hun taken en de beoordeling van de noodzakelijkheid van hun handelen in specifieke situaties.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006397-18
Uitspraak d.d.: 23 juni 2021
VERSTEK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 8 november 2018 met parketnummer 96-170721-18 in de strafzaak tegen

[naam verdachte] ,

geboren op [geboortedatum verdachte] 1978 in [geboorteplaats verdachte] ,
wonende aan de [woonadres verdachte] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder ook kennisgenomen van de brieven van verdachte, die door hem voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep op 9 februari 2021 en 2 juni 2021 aan het hof zijn toegezonden.

Het vonnis waarvan beroep

De kantonrechter heeft verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde snelheidsovertreding. De kantonrechter was kort gezegd van oordeel dat aan verdachte een vrijstelling op grond van het bepaalde in artikel 147 van de Wegenverkeerswet 1994 toekomt.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof is namelijk van oordeel dat een geslaagd beroep op de vrijstelling op grond van het bepaalde in artikel 147 van de Wegenverkeerswet 1994 in gevallen als de onderhavige geen vrijspraak oplevert, maar ontslag van alle rechtsvervolging. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 3 april 2018 te Utrecht, binnen de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Weg der Verenigde Naties, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 82 kilometer per uur, in elk geval de aldaar voor motorvoertuigen toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op
of omstreeks3 april 2018 te Utrecht, binnen de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Weg der Verenigde Naties, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 82 kilometer per uur
, in elk geval de aldaar voor motorvoertuigen toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert geen strafbaar feit op. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is een (inmiddels voormalig) politieagent en heeft op de bewezen verklaarde dag en locatie met zijn privéauto een snelheidsovertreding begaan. Verdachte heeft dit feit ook bekend. Daarbij heeft hij evenwel opgemerkt dat hij – hoewel hij op de genoemde tijd en plaats geen politiedienst had – bezig was met de uitvoering van zijn politietaak. Verdachte heeft verklaard dat hij een motorscooter zonder kenteken op hoge snelheid zag rijden. Hij vond dit – bezien vanuit zijn hoedanigheid als politieagent – een verdachte situatie. De motorscooter dreigde uit zijn zicht te raken en op dat moment heeft verdachte de snelheid van zijn privéauto verhoogd in een poging om zicht te houden op de motorscooter. Kort daarop is de auto van verdachte geflitst door een snelheidscamera. Verdachte heeft onder meer aangevoerd dat hij als politieagent bij de uitoefening van een politietaak op grond van het bepaalde in artikel 147 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW94) een vrijstelling geniet van het bepaalde in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna RVV90).
Het hof stelt vast dat door de Minister van Infrastructuur en Milieu bij beschikking van 18 januari 2016, nummer RWS-2016/2433, aan (onder meer) de Nationale Politie op grond van artikel 147 WVW94 een vrijstelling is verleend van de bepalingen van het RVV90. Deze vrijstelling is een aanvulling op de voor bestuurders van voorrangsvoertuig in artikel 91 RVV90 bepaalde ontheffing. Aan het gebruik van deze vrijstelling is onder andere het volgende voorschrift verbonden: ''
bevoegdheden, ontleend aan deze vrijstelling, mogen slechts worden uitgeoefend voor zover dit voor de uitvoering van de opgedragen taak noodzakelijk is''.
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de snelheidsovertreding heeft gepleegd in de uitoefening van zijn politiewerkzaamheden. Daartoe heeft het openbaar ministerie erop gewezen dat verdachte van het voorval geen relaas of mutatie heeft gemaakt en dat hij de meldkamer niet in kennis heeft gesteld van de door hem ingezette achtervolging. Ook is er geen sepotverzoek binnengekomen vanuit de korpsleiding. Het openbaar ministerie is van oordeel dat eerst dan aannemelijk is dat verdachte handelde in de uitoefening van een politietaak.
Door verdachte is aangevoerd dat hij direct na het voorval geen melding daarvan heeft gemaakt omdat hij daar de meerwaarde niet van inzag. De motorscooter was op dat moment immers aan zijn zicht onttrokken en verdachte heeft verklaard dat hij ambtshalve weet dat de kans dat die motorscooter zonder kenteken nog zou worden aangetroffen nihil is, mede omdat hij geen concrete vluchtroute kon meedelen aan zijn collega’s. Voorts heeft verdachte na ontvangst van de strafbeschikking geen melding gemaakt omdat hij dat als 'stiekem' ervaarde.
Het hof stelt vast dat in de onderhavige zaak door verdachte is gesteld dat sprake is geweest van de uitoefening van een politietaak. Deze stelling is door verdachte niet onderbouwd met objectieve gegevens, maar de vrijstelling vermeldt deze eis ook niet met zoveel woorden. Het hof is van oordeel dat in dit concrete geval – een kortdurende achtervolging van een motorscooter zonder kenteken, waarbij de motorscooter uiteindelijk is ontkomen en door verdachte geen vluchtroute kon worden waargenomen – het achterwege laten van een relaas of mutatie geen zodanige bevreemding wekt dat de verklaring van verdachte onaannemelijk moet worden geacht. Dat een politieambtenaar wil uitzoeken wie op een scooter zonder kenteken rijdt is op zichzelf logisch en past naar het oordeel van het hof binnen de gevergde noodzakelijkheid wil met vrucht een beroep op de vrijstelling gedaan kunnen worden. Het hof overweegt wat betreft de aannemelijkheid van de verklaring van verdachte verder dat – hoewel van een verdachte in beginsel een concrete en enigszins verifieerbare verklaring mag worden verlangd in het kader van een beroep op een rechtvaardigingsgrond – verdachte een politieagent is die betrekkelijk gemakkelijk verzeild kan raken in een situatie waarin een kortdurende snelheidsverhoging noodzakelijk is en wiens verklaring over een dergelijke situatie daarom in beginsel dan ook serieus dient te worden genomen. Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat verdachte in dit geval het voordeel van de twijfel dient te krijgen en dat het hof de door verdachte geschetste uitoefening van de politietaak aannemelijk acht. Daarmee komt aan verdachte een beroep op de voornoemde vrijstelling toe. Het hof zal verdachte derhalve ontslaan van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Aldus gewezen door
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. J. Corthals, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Maaren, griffier,
en op 23 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.