In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een politieagent, was eerder vrijgesproken van een snelheidsovertreding die hij had begaan op 3 april 2018 te Utrecht. De kantonrechter oordeelde dat de verdachte recht had op een vrijstelling op grond van artikel 147 van de Wegenverkeerswet 1994, maar het hof kwam tot een andere conclusie. Het hof oordeelde dat een geslaagd beroep op deze vrijstelling in dit geval niet leidt tot vrijspraak, maar tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de bewuste dag met zijn privéauto een snelheid van ongeveer 82 kilometer per uur reed, terwijl de maximumsnelheid op die locatie 50 kilometer per uur was. De verdachte voerde aan dat hij handelde in de uitoefening van zijn politietaak, omdat hij een motorscooter zonder kenteken op hoge snelheid had zien rijden en deze situatie als verdacht beschouwde. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte serieus genomen en geoordeeld dat de omstandigheden van de zaak, waaronder het ontbreken van een relaas of mutatie, niet voldoende waren om de verklaring van de verdachte als onaannemelijk te beschouwen.
Uiteindelijk heeft het hof de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar was. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten. Deze uitspraak benadrukt de nuances van de vrijstelling voor politieagenten bij de uitoefening van hun taken en de beoordeling van de noodzakelijkheid van hun handelen in specifieke situaties.