In deze civiele zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de bewijswaardering in civiele zaken centraal. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 2 op 3 juli 2016, waarbij [appellant2] met een zwaard zwaaide tijdens een confrontatie met [geïntimeerde], die een tuinhekje uit de grond trok en ramen vernielde. [geïntimeerde] werd eerder veroordeeld tot een taakstraf voor de vernielingen, terwijl [appellant2] werd vrijgesproken van poging tot mishandeling. De kantonrechter had [geïntimeerde] in een eerdere uitspraak veroordeeld tot schadevergoeding voor de vernieling van een ruit, maar ook [appellant2] werd aansprakelijk gesteld voor de verwondingen van [geïntimeerde]. In hoger beroep stelden [appellanten] c.s. dat de vordering van [geïntimeerde] afgewezen moest worden. Het hof oordeelde dat de kantonrechter de bewijsvoering correct had beoordeeld en dat [geïntimeerde] voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. Het hof bekrachtigde de eerdere uitspraak van de kantonrechter en verklaarde [appellant1] niet-ontvankelijk in het hoger beroep, terwijl [appellanten] c.s. in de proceskosten werden veroordeeld.