ECLI:NL:GHARL:2021:9084

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
200.297.240
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had negen grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die eerder de kinderen onder toezicht had gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De kinderen waren op 12 april 2021 uit huis geplaatst en de machtiging was verleend voor een periode van vier weken, die later werd verlengd.

De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen, terwijl de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) verweer voerden en de moeder niet-ontvankelijk wilden verklaren in haar verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing rechtmatig was verleend, omdat er geen zicht was op de opvoedsituatie van de kinderen en de moeder niet meewerkte aan de hulpverlening. Het hof oordeelde dat de kinderrechter de machtiging op goede gronden had verleend, in overeenstemming met de wettelijke vereisten.

Daarnaast werd ook de vervangende toestemming voor een medische behandeling van de kinderen besproken. Het hof oordeelde dat de GI terecht vervangende toestemming had gevraagd, omdat er ernstige zorgen waren over de medische situatie van de kinderen en de ouders niet meewerkten aan het verstrekken van informatie. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter en compenseerde de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.297.240
(zaaknummers rechtbank Overijssel 264614 en 264707)
beschikking van 28 september 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.C.M. van Lieshout te Capelle aan de IJssel,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.H.M. Zonnenberg te ‘s-Hertogenbosch.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 12 april 2021 (zaaknummer 264614), 13 april 2021 (zaaknummer 264707) en 20 april 2021 (beide zaaknummers).
De beschikking van 20 april 2021 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 juli 2021;
  • een journaalbericht van mr. Van Lieshout van 10 augustus 2021 met producties;
  • een verweerschrift van de raad met producties, en
  • een verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 september 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • [naam1] namens de raad,
  • [naam2] en [naam3] namens de GI, en
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2013 te [woonplaats1] , en
  • [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2018 te [plaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 12 april 2021 heeft de kinderrechter, op verzoek van de raad, de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en tevens aan de GI een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend. Zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing gelden voor de duur van vier weken, van 12 april 2021 tot 10 mei 2021. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.3
Bij beschikking van 13 april 2021 heeft de kinderrechter vervangende toestemming voor de medische behandeling van de kinderen verleend aan de GI, inhoudende een algehele medische controle van de gezondheidsconditie van de kinderen en het opvragen van actuele medische informatie, en is iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4
In de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling van de kinderen en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een (crisis)pleeggezin verlengd tot 12 juli 2021. Daarnaast is aan de GI vervangende toestemming verleend om in overleg te gaan met, en de kinderen zo nodig te laten onderzoeken door, een kinderarts dan wel de KNO-arts.
De kinderrechter heeft verder bepaald dat een eventueel verzoek van de raad voor een definitieve ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing op 30 juni 2021 zal worden behandeld.
3.5
Bij beschikking van 6 juli 2021 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van een jaar, tot 6 juli 2022, en machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 6 januari 2022.
3.6
De kinderen zijn op 12 april 2021 uit huis geplaatst.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met negen grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing en de vervangende toestemming voor een medische behandeling en, uitvoerbaar bij voorraad en opnieuw beschikkende, zowel het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de kinderen voor de duur van drie maanden als het verzoek van de GI om vervangende toestemming te verlenen voor een medische behandeling van de kinderen af te wijzen, kosten rechtens.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep in de zaak met betrekking tot de vervangende toestemming voor een medische behandeling en de bestreden beschikking ten aanzien van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing te bekrachtigen, kosten rechtens.
4.3
De GI voert eveneens verweer en verzoekt het hof eveneens de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep in de zaak met betrekking tot de vervangende toestemming althans dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.1
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 12 juli 2021 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van tot 12 juli 2021 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
De kinderrechter heeft geoordeeld dat is voldaan aan het wettelijk criterium voor het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen omdat er, ondanks de betrokkenheid van [naam4] en de inzet van de politie, geen zicht is gekomen op de opvoedsituatie van de kinderen. De machtiging tot uithuisplaatsing was volgens de kinderrechter nodig om grip te krijgen op de algehele ontwikkeling van de kinderen en om hun lichamelijke gesteldheid te onderzoeken en zeker te stellen. Het hof is het, na eigen onderzoek, met deze overwegingen eens.
Het hof stelt voorop dat het om een machtiging ging met een korte tijdsduur (van 10 mei 2021 tot 12 juli 2021), voor de resterende duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
Ter mondelinge behandeling heeft de raadsvertegenwoordiger verklaard dat het al tijdens het raadsonderzoek niet mogelijk is gebleken om met de ouders in contact te komen. Zo heeft de raad aangevoerd dat [naam4] zowel op schrift als bij de voordeur heeft geprobeerd contact te krijgen met de ouders.
Ook later is dat niet gelukt. De moeder heeft enerzijds gesteld dat zij niets heeft gehoord van de raad, [naam4] of de GI, maar heeft anderzijds verklaard dat zij ondanks uitnodiging niet is verschenen bij de beschermingstafel, omdat zij eerder slechte ervaringen heeft gehad met jeugdhulpverlening. De vader heeft desgevraagd verklaard dat hij evenmin naar de beschermingstafel is gekomen, omdat het niet verplicht was daar te verschijnen. Onder deze omstandigheden, waarbij de moeder - ondanks de bij herhaling geuite forse zorgen - geen enkele openheid van zaken over de situatie van de kinderen heeft gegeven, kan - anders dan de moeder heeft betoogd - van hulpverlening in een vrijwillig kader geen sprake zijn. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing met inachtneming van de wettelijke voorschriften en op goede gronden en dus rechtmatig, heeft verleend.
Ten aanzien van de vervangende toestemming medische behandeling
5.4
Ingevolge artikel 1:265h lid 1 BW kan, indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert, deze toestemming op verzoek van de gecertificeerde instelling worden vervangen door die van de kinderrechter.
5.5
De moeder heeft allereerst gesteld dat de GI het verzoek tot vervangende toestemming voor een medische behandeling had dienen in te trekken, omdat tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 april 2021 medische informatie over de kinderen beschikbaar was, nadat zij op 13 april 2021 door een arts waren gezien. Het hof overweegt dat de GI de rechtbank op 13 april 2021 telefonisch heeft verzocht vervangende toestemming te verlenen om een algehele medische controle van de gezondheidsconditie van de kinderen te laten verrichten en om de actuele medische informatie te mogen opvragen. Deze toestemming heeft de kinderrechter verleend zonder de ouders daarover eerst te horen. Op 16 april 2021 is het verzoek vervolgens ter mondelinge behandeling met alle betrokkenen besproken. De kinderrechter diende - na het toepassen van hoor en wederhoor - te beoordelen of de verleende toestemming medische behandeling terecht was verleend, zodat het niet voor de hand lag dat de GI dit verzoek zou intrekken.
5.6
De moeder heeft verder gesteld dat de kinderrechter ten onrechte vervangende toestemming heeft verleend omdat geen sprake was van een acute noodsituatie. Niet is gebleken dat er ernstig gevaar bestond voor de gezondheid van de kinderen dat diende te worden afgewend met een medische behandeling, aldus de moeder. Volgens de moeder verzocht de GI bovendien inzage in informatie die niet noodzakelijk was voor het uitvoeren van de ondertoezichtstelling.
5.7
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om de GI vervangende toestemming voor een medische behandeling te verlenen. Het hof voegt hieraan toe dat de medische situatie van de kinderen ten tijde van de uithuisplaatsing onduidelijk was, terwijl er wel ernstige zorgen over hun medische situatie bestonden. Onder 5.3 overwoog het hof al dat het niet mogelijk was om met de ouders in contact te komen en informatie van hen te verkrijgen. Zonder de dwang van de vervangende toestemming was dat ook kennelijk niet mogelijk: ter mondelinge behandeling is ook gebleken dat het niet mogelijk was om in contact met de ouders te komen en informatie van hen te verkrijgen. Ter mondelinge behandeling hebben de ouders verklaard uitsluitend informatie te verstrekken indien zij daartoe verplicht worden. Het totale gebrek aan medewerking door de ouders maakt dat er geen andere mogelijkheid was dan het verzoeken en vervolgens verlenen van vervangende toestemming voor een medische behandeling.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover deze betrekking heeft op de machtiging tot uithuisplaatsing en de vervangende toestemming voor een medische behandeling, te bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, voor zover deze betrekking heeft op de machtiging tot uithuisplaatsing en de vervangende toestemming voor een medische behandeling;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, J.B. de Groot en E. de Boer, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 28 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.