ECLI:NL:GHARL:2021:9079

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
200.290.378
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van ouderlijk gezag en omgangsregeling in een complexe jeugdzorgzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om het herstel van het ouderlijk gezag van de vader en moeder over hun minderjarige dochter, die sinds januari 2011 uithuisgeplaatst is. De ouders hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Gelderland van 23 december 2020 aangevochten, waarin hun verzoek om herstel van het gezag werd afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep op 27 juli 2021 behandeld, waarbij de ouders vertegenwoordigd werden door hun advocaat, mr. C.C. Sneper, en de Stichting Jeugdbescherming Gelderland als verweerster optrad.

De ouders hebben verzocht om herstel van het gezag op basis van artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek, met de stelling dat zij in staat zijn om hun dochter op te voeden en te verzorgen. Het hof heeft echter geoordeeld dat er op dat moment geen aanwijzingen waren dat herstel van het gezag in het belang van de minderjarige zou zijn. De minderjarige heeft in korte tijd veel meegemaakt en heeft behoefte aan stabiliteit en rust in haar huidige pleeggezin. Het hof heeft de ouders niet in het gezag hersteld en ook het verzoek om een onafhankelijk onderzoek naar de mogelijkheden voor herstel van het gezag afgewezen, omdat dit belastend zou zijn voor de minderjarige.

Daarnaast hebben de ouders ook een omgangsregeling verzocht, maar ook dit verzoek is afgewezen. Het hof heeft overwogen dat de minderjarige momenteel weerstand toont tegen contact met de ouders en dat het in haar belang is om eerst tot rust te komen voordat er weer contact wordt opgebouwd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.290.378/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 379714)
beschikking van 28 september 2021
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de vader, en
[verzoekster],
verder te noemen: moeder,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
tezamen verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift alsmede een zelfstandig verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening alsmede subsidiair een zelfstandig verzoek tot het benoemen van een deskundige als bedoeld in artikel 810a van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), ingekomen op 2 februari 2021;
  • een brief van de GI van 10 maart 2021 met producties;
  • een brief van de GI van 12 maart 2021 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 juli 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- namens de ouders hun advocaat,
- namens de GI [naam1] .
Namens de raad voor de kinderbescherming is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2009 te [plaats1] .
3.2
[de minderjarige] is sinds januari 2011 uithuisgeplaatst. Zij heeft vanaf medio 2012 in het pleeggezin [de pleegouders] gewoond. Half november 2020 is [de minderjarige] op een behandelgroep van [naam2] geplaatst. Sinds 16 juli 2021 verblijft [de minderjarige] in een (ander) pleeggezin.
3.3
Bij beschikking van 20 maart 2014 heeft de rechtbank de ouders ontheven uit het gezag over de [de minderjarige] en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (verder: WSS) tot voogd benoemd.
3.4
Bij beschikking van 31 juli 2017 heeft de rechtbank WSS ontslagen als voogd van [de minderjarige] en de (voormalige) pleegmoeder, mevrouw [de pleegmoeder] , tot voogdes benoemd.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2020 is aan de raad verzocht te adviseren over de omgang tussen de ouders en [de minderjarige] , waarbij als voorlopige regeling is bepaald dat [de minderjarige] omgang heeft met haar ouders op iedere tweede zondag van de maand van 10.30 uur tot 18.30 uur. De raad heeft op 26 augustus 2020 gerapporteerd en geadviseerd.
Nadien is de procedure door intrekking geëindigd.
3.6
Bij beschikking van 29 september 2020 heeft de rechtbank de (voormalige) pleegmoeder ontslagen van de voogdij en de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige] .
3.7
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 20 november 2020, hebben de ouders de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair de ouders krachtens artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te herstellen in het gezag over [de minderjarige] ;
II. als voorlopige voorziening, voor de duur van het geding, te bepalen dat het verzoek tot herstel van het gezag voor de duur van zes maanden zal worden aangehouden waarbij [de minderjarige] bij de ouders zal verblijven in het kader van een proefherstel, als bedoeld in artikel 1:278 lid 2 BW, subsidiair dat [de minderjarige] gedurende deze periode de weekenden bij de ouders verblijft van vrijdag uit school tot maandagochtend;
III. dan wel subsidiair de ouders krachtens artikel 1:277 BW te herstellen in het gezag over [de minderjarige] , onder het gelijktijdig uitspreken van een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar;
IV. dan wel meer subsidiair de raad te verzoeken onderzoek te doen naar en te adviseren over de vraag of het in het belang van [de minderjarige] is om de ouders te herstellen in het gezag over [de minderjarige] en hoe thuisplaatsing kan worden bewerkstelligd;
V. dan wel uiterst subsidiair dat de rechtbank een beslissing in het belang van [de minderjarige] neemt als de rechtbank juist acht.
3.8
Bij aanvullend verzoek, ingekomen bij de rechtbank op 26 november 2020 hebben de ouders de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair te bepalen dat tussen de ouders en [de minderjarige] een omgangsregeling wordt vastgesteld met een opbouw, inhoudende dat:
I. in de drie maanden na de beschikking de ouders [de minderjarige] eens per twee weken op zondagmiddag bezoeken in het behandelcentrum;
II. na deze drie maanden de ouders [de minderjarige] eens per maand mogen ophalen om 10.30 uur bij het behandelcentrum en dat zij de hele dag onbegeleide omgang mogen hebben tot na het avondeten en dat de ouders [de minderjarige] om 19.00 uur terugbrengen;
III. [de minderjarige] in de vakanties een nachtje mag slapen bij de ouders
IV. [de minderjarige] en de ouders haar verjaardag jaarlijks vieren op 30 december;
V. [de minderjarige] en de ouders jaarlijks omgang hebben met kerst en de verjaardagen van de ouders. De overige feestdagen worden met de GI afgesproken;
VI. er een belmoment van eens per twee weken op donderdag of zaterdag is, het tijdstip en de datum met de GI overeen te komen.
Subsidiair verzoeken de ouders de rechtbank de zaak aan te houden voor het benoemen van een bijzondere curator voor [de minderjarige] , die onderzoek zal doen naar de vraag waarom [de minderjarige] de ouders niet wil zien en wat er nodig is om tot contactherstel tussen de ouders en [de minderjarige] te komen, dan wel een beslissing te nemen als de rechtbank juist en in het belang van [de minderjarige] acht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de ouders afgewezen.
4.2
De ouders zijn met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • primairhet verzoek van de ouders om hen in het gezag over [de minderjarige] te herstellen alsnog toe te wijzen, al dan niet in combinatie met een ondertoezichtstelling;
  • subsidiair, ten aanzien van het herstel in het gezag:een deskundige (NIFP) te benoemen die een onderzoek zal starten met de in het beroepschrift nader gespecificeerde onderzoeksvragen over de ouders, de benodigde zorg voor [de minderjarige] en de mogelijkheden van ouders en inzake het perspectief van [de minderjarige] ;
  • subsidiair, ten aanzien van de omgang:te bepalen dat de ouders [de minderjarige] weer eens per maand mogen ophalen om 10.30 uur bij het behandelcentrum dan wel de plek waar [de minderjarige] op dat moment verblijft, zij de hele dag onbegeleide omgang met haar mogen hebben tot na het avondeten, en dat de ouders [de minderjarige] om 19.00 uur weer terugbrengen; en dat
    - in de vakanties [de minderjarige] een nachtje bij de ouders mag slapen;
    - de ouders met [de minderjarige] jaarlijks haar verjaardag op 30 december vieren;
    - de ouders en [de minderjarige] jaarlijks met kerst en de verjaardagen van de ouders omgang hebben;
    - de overige feestdagen in overleg met de GI worden afgesproken; en
    - er een belmoment is van eens per twee weken op donderdag of zaterdag, het tijdstip en de datum in overleg met de GI overeen te komen;
    dan wel een beslissing te nemen die het hof in het belang van [de minderjarige] juist acht.
Daarnaast hebben de ouders het hof verzocht een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot de omgang tussen hen en [de minderjarige] dan wel, als het hof onvoldoende geïnformeerd is om een beslissing op dat verzoek te nemen, een bijzondere curator voor [de minderjarige] te benoemen.
4.3
Bij beschikking van 13 april 2021 heeft het hof het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen en om een bijzondere curator voor [de minderjarige] te benoemen afgewezen.

5.De motivering van de beslissing

Herstel ouderlijk gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:277 lid 1 BW kan de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen.
5.2
Primair verzoeken de ouders hun gezag over [de minderjarige] te herstellen omdat zij weer in staat zijn [de minderjarige] op te voeden en te verzorgen. De ouders vinden dat de rechtbank de beslissing op hun verzoek op zijn minst had moeten aanhouden in afwachting van het perspectiefonderzoek door de GI. De GI wil het perspectief beoordelen aan de hand van een beoordelingsboog, met input van [naam2] . De ouders hebben evenwel geen vertrouwen in [naam2] , omdat [naam2] volgens de ouders niet onafhankelijk is. Bovendien, zo voeren de ouders aan, wordt in de rapporten van de raad en de GI altijd een negatief beeld van hen geschetst. Daarom verzoeken de ouders het hof subsidiair een nader onafhankelijk (NIFP) onderzoek te gelasten om de mogelijkheden voor herstel van het ouderlijk gezag te onderzoeken. Ter mondelinge behandeling heeft mr. Sneper namens de ouders verklaard dat in dit onderzoek ook de mogelijkheden tot contactherstel tussen de ouders en [de minderjarige] kunnen worden betrokken.
5.3
Wat er ook zij van de mogelijkheden van de ouders om duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen, het hof is van oordeel dat er op dit moment geen enkele aanwijzing is dat herstel van de ouders in het ouderlijk gezag over haar in het belang van [de minderjarige] is. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank op dit punt en maakt deze, na eigen onderzoek, tot de zijne. Het hof voegt hier nog aan toe dat het voor [de minderjarige] , die in korte tijd meerdere keren van woonplek heeft moeten wisselen, nu van belang is dat zij rust krijgt, zodat zij de gebeurtenissen van de afgelopen tijd kan verwerken en dat zij de gelegenheid krijgt om haar plek in het pleeggezin waar zij vanaf half juli 2021 verblijft, te vinden. Toewijzing van het verzoek van de ouders, al dan niet met een maatregel van ondertoezichtstelling, is daarvoor een belemmering. Het hof zal daarom de ouders niet in het gezag over [de minderjarige] herstellen.
5.4
De grondslag van het verzoek om een onafhankelijk (NIFP) onderzoek is door de ouders niet expliciet onderbouwd. Indien de ouders hun verzoek baseren op artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) overweegt het hof dat, nog daargelaten of een verzoek om nader onderzoek als bedoeld in artikel 810a Rv lid 2 kan worden gedaan in een procedure waarin door de ouders wordt verzocht hen in het gezag te herstellen, het belang van [de minderjarige] zich ook hier nadrukkelijk tegen verzet. Een dergelijk onderzoek zal voor [de minderjarige] zonder meer belastend zijn en [de minderjarige] wordt daardoor nog langer geconfronteerd met de onrustige en onduidelijke situatie over haar opvoedingsperspectief. Zoals hiervoor is besproken heeft [de minderjarige] in korte tijd veel meegemaakt en is het in haar belang om rust te krijgen. Het hof acht zich daarnaast, op grond van de stukken en wat op de mondelinge behandeling is besproken voldoende voorgelicht om in het belang van [de minderjarige] een beslissing te nemen, zodat het hof ook op grond van artikel 194 (lid 1) Rv geen aanleiding ziet voor inwilliging van het verzoek.
Op grond van het voorgaande zal het hof voorbijgaan aan het verzoek van de ouders om nader onderzoek te gelasten.
De omgangsregeling
5.5
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.6
Het hof zal het verzoek van de ouders om een omgangsregeling met [de minderjarige] vast te stellen eveneens afwijzen. Ook in het kader van de omgangsregeling heeft te gelden dat [de minderjarige] in korte tijd veel heeft meegemaakt en dat zij rust nodig heeft om in het pleeggezin te wennen, maar belangrijker is nog dat [de minderjarige] aanhoudend weerstand toont tegen contact met de ouders. Mede gelet op de omstandigheid dat [de minderjarige] nu eerst rust moet vinden, oordeelt het hof het
op dit momentniet in het belang van [de minderjarige] om contact met de ouders te forceren.
5.7
Ter mondelinge behandeling heeft de GI verklaard dat de mogelijkheden tot omgang tussen de ouders en [de minderjarige] opnieuw zullen worden onderzocht als de situatie voor [de minderjarige] weer wat rustiger is. Het hof onderstreept nogmaals dat [de minderjarige] de tijd moet worden gegund om tot rust te komen, maar ook dat het daarna in het belang van [de minderjarige] is om het contact met de ouders weer op te bouwen. Het hof gaat er daarbij van uit dat de GI [de minderjarige] hiervoor ook zal stimuleren.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 december 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en M.J. Vos, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 28 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.