Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[geïntimeerde1a], erfgenaam van [erflater] ,
[geïntimeerde1b], erfgenaam van [erflater] ,
[geïntimeerde1c], erfgenaam van [erflater] ,
[geïntimeerde2],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de erven van [erflater] en [geïntimeerde2] in verband met een borgstelling. [appellant] had zich op 28 december 2015 borg gesteld voor een lening van € 650.000 aan Spinding Investments B.V. (hierna: Spinding) door B.M.H. Instruments (HK) Company Limited (hierna: BMH). Na een tekortkoming van Spinding in de betalingsverplichtingen, heeft BMH de borgstelling ingeroepen. [appellant] heeft in eerste aanleg een beroep gedaan op vernietiging van de borgstelling op grond van dwaling, wat door de rechtbank is afgewezen. In de vrijwaringszaak die volgde, heeft [appellant] de erven van [erflater] en [geïntimeerde2] aangesproken op bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatige daad, stellende dat zij hem onjuist hebben voorgelicht over de financiële situatie van Spinding.
Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld in het vonnis van 9 mei 2018. Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat [erflater] en [geïntimeerde2] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De stellingen van [appellant] dat hij onjuist is voorgelicht over de financiële situatie van Spinding en dat hij daardoor schade heeft geleden, zijn niet voldoende onderbouwd. Het hof concludeert dat de grieven van [appellant] falen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.