ECLI:NL:GHARL:2021:9042

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
21-003114-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mishandeling met taakstraf en voorwaardelijk deel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1955, is veroordeeld voor meermalen mishandeling van zijn zoon en ex-echtgenote. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. De mishandelingen vonden plaats in de periode van 8 april 2017 tot en met 2 mei 2018. De verdachte heeft ontkend de tenlastegelegde feiten te hebben gepleegd, maar het hof heeft op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder aangiften en getuigenverklaringen, geoordeeld dat de mishandelingen bewezen zijn.

De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Het hof heeft overwogen dat de aard en ernst van de feiten, evenals de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, een passende straf rechtvaardigen. De verdachte heeft eerder met politie en justitie te maken gehad, maar dit betrof andere feiten en is lang geleden. Het hof heeft de redelijke termijn van berechting in overweging genomen en vastgesteld dat deze in eerste aanleg in geringe mate is overschreden, maar dat dit voldoende is gecompenseerd door de voortvarende behandeling in hoger beroep. De beslissing van het hof is conform de eerdere uitspraak van de politierechter.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003114-20
Uitspraak d.d.: 20 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 28 augustus 2020 met parketnummer 18-148896-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van feit 1 en 2 en veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.W. van Weert, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte ter zake het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het – deels - tot een andere bewezenverklaring komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij in of omstreeks de periode van 8 april 2017 tot en met 2 mei 2018 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] en/of [plaats2] , gemeente [gemeente2] , althans in Nederland, [naam1] (telkens) heeft mishandeld door:
- (meermalen) te slaan en/of stompen in het gezicht en/of de nek, althans tegen het lichaam van die [naam1] en/of
- (met kracht) bij de keel/hals te pakken en/of de keel van die [naam1] dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt te houden;
2.hij op of omstreeks 1 mei 2018 te [plaats2] , gemeente [gemeente2] , althans in Nederland, [naam2] heeft mishandeld door die [naam2] (met kracht) bij de keel/hals en/of kin te pakken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 8 april 2017 tot en met 2 mei 2018 zijn zoon meermalen heeft mishandeld. Daarnaast wordt hem verweten dat hij op 1 mei 2018 zijn ex-echtgenote heeft mishandeld.
De verdachte heeft ontkend dat hij de tenlastegelegde gedragingen heeft verricht. In hoger beroep is vrijspraak bepleit wegens het gebrek aan wettig én overtuigend bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Feit 1
Verdachte zou in de tenlastegelegde periode meerdere geweldshandelingen jegens aangever hebben verricht. Specifiek gaat het om 8 april 2017, 14 juli 2017 en 2 mei 2018.
Met betrekking tot de vermeende mishandeling op 8 april 2017 stelt het hof vast dat aangever heeft verklaard dat hij later hoorde van zijn vader dat deze hem een klap had gegeven, omdat hij in de weg zou hebben gestaan. Hij zegt dat de politie op dat moment net weg reed en het niet heeft gezien.
Daarnaast bevat het dossier een proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door verbalisant [verbalisant] . Dit betreft een sfeerrapportage waarin alle meldingen van de familie [achternaam verdachte] samengevat zijn weergegeven. Gelet op hetgeen aangever heeft verklaard in zijn aangifte, namelijk dat de politie de klap niet heeft gezien, omdat zij op dat moment wegreed, staat voor het hof niet vast dat hetgeen de verbalisant heeft gerelateerd een eigen waarneming betreft, zoals door de advocaat-generaal in hoger beroep is gesteld. Voor het overige bevat het dossier geen ondersteunend bewijs voor mishandeling op 8 april 2017 zodat het hof wegens het gebrek aan wettig bewijs niet tot een bewezenverklaring komt.
Net zoals de politierechter en de advocaat-generaal acht het hof evenmin bewezen dat verdachte aangever op 14 juli 2017 heeft mishandeld. Het dossier bevat enkel een aangifte. Voor het overige bevat het dossier geen ondersteunend bewijs voor de aangifte van mishandeling op deze datum.
Met betrekking tot de mishandeling op 2 mei 2018 zit er een aangifte in het dossier, een beschrijving van het letsel en een geneeskundige verklaring. Uit voorgenoemde stukken blijkt dat verdachte op 2 mei 2018 zijn zoon bij zijn nek heeft gepakt en in zijn nek heeft geslagen, met enig krasletsel ten gevolge. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze bewijsmiddelen te twijfelen. Van een gebrek aan overtuiging is derhalve ook geen sprake. Het verweer strekkende tot vrijspraak wordt in zoverre verworpen.
Feit 2
Met betrekking tot de mishandeling van [naam2] op 1 mei 2018 (feit 2) overweegt het hof dat het dossier een aangifte, een beschrijving van het letsel en een getuigenverklaring van [naam1] bevat. Uit voorgenoemde stukken blijkt dat verdachte op 1 mei 2018 zijn ex-echtgenoot bij haar keel heeft gepakt. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze bewijsmiddelen te twijfelen. Van een gebrek aan overtuiging is derhalve ook geen sprake. Het verweer strekkende tot vrijspraak wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 2 mei 2018 te [plaats1] , [naam1] heeft mishandeld door te slaan in de nek van die [naam1] ;
2.hij op 1 mei 2018 te [plaats2] , [naam2] heeft mishandeld door die [naam2] met kracht bij de keel te pakken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert (telkens) op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft aangevers – zijn zoon en ex-echtgenoot – mishandeld door hen bij de nek/keel te slaan/vastpakken. Door aldus te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van aangevers geschonden. Het hof leidt uit hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard af dat de familierelaties nog immer gespannen zijn, maar dat verdachte aangevers niet nogmaals fysiek heeft aangevallen.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 augustus 2021 blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar dat dit voor andersoortige feiten dan onderhavige was en bovendien lang geleden is. Het hof zal dit niet in strafverzwarende zin meewegen.
Verder heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn waarbinnen de berechting had moeten plaatsvinden in geringe mate is overschreden. Verdachte is op 3 mei 2018 in verzekering gesteld. Het vonnis is gewezen op 28 augustus 2020. Het hof is van oordeel dat sprake is van een beperkte overschrijding in eerste aanleg, die in voldoende mate wordt gecompenseerd door de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep. Het wijst op 20 september 2021 arrest waardoor de totale termijn in twee instanties niet langer dan vier jaar heeft geduurd. Gelet daarop en de op te leggen straf zal worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden.
Alles afwegende acht het hof – conform de beslissing van de politierechter – een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, een passende straf. Het hof zal deze straf aan verdachte opleggen. Het voorwaardelijke deel van de straf wordt opgelegd als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst wederom aan enig strafbaar feit schuldig zal maken. Het ondergane voorarrest zal worden verrekend op de wijze als in het dictum aangegeven. In verband met het tijdsverloop tussen de bewezenverklaarde feiten en het eindarrest zal het hof de proeftijd bepalen op één jaar.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 20 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.