ECLI:NL:GHARL:2021:9041

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
21-002761-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1981, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren voor mishandeling, waarbij hij een kopstoot had gegeven aan de benadeelde partij. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld en deed een beroep op noodweer. Tijdens de zitting op 6 september 2021 heeft het hof het dossier en de verklaringen van de betrokkenen bestudeerd. De advocaat-generaal had gevorderd tot bewezenverklaring van de mishandeling en een taakstraf, maar het hof kwam tot een andere conclusie.

Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen had erkend de kopstoot te hebben gegeven, maar dat hij dit deed als reactie op de aanranding door de benadeelde partij. De verdachte had verklaard dat hij door de benadeelde partij bij zijn arm was gepakt, wat hem pijn en letsel had bezorgd. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de benadeelde partij de verdachte had aangerand, en dat de camerabeelden niet de volledige interactie tussen hen weergaven. Gezien de omstandigheden en het letsel van de verdachte, oordeelde het hof dat hij zich mocht verdedigen en dat zijn handelen proportioneel was.

Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de mishandeling die de schade zou hebben veroorzaakt. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. F. van der Maden als voorzitter.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002761-20
Uitspraak d.d.: 20 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 augustus 2020 met parketnummer 18-147003-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte ter zake het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 april 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] een kopstoot te geven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Verdachte heeft niet ontkend dat hij aangever een kopstoot heeft gegeven. Verdachte heeft aangevoerd dat hij dit heeft gedaan in reactie op het gedrag van aangever. Aangever heeft verdachte bij zijn arm gepakt waardoor hij pijn en letsel heeft opgelopen. Verdachte doet een beroep op noodweer.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Daartoe is aangevoerd dat verdachte heeft bekend dat hij een kopstoot heeft gegeven en hij de enige is die heeft verklaard dat aangever hem heeft aangepakt. Ook gelet op de overige stukken in het dossier is het niet aannemelijk geworden dat aangever de arm van verdachte heeft omgedraaid. Het beroep op noodweer slaagt niet.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat verdachte aangever een kopstoot heeft gegeven. Verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij die heeft gegeven in reactie op het gedrag van aangever, die hem op dusdanige wijze bij zijn arm heeft gepakt dat hij gigantisch veel pijn had. Verdachte heeft daarover verklaard dat aangever zijn elleboog wat omhoog draaide en drukte. Dit alles is gebeurd nadat verdachte meermalen door aangever erop is gewezen dat hij zijn pet andersom moest dragen en aangever, nadat verdachte daaraan geen gehoor gaf, de pet van verdachte heeft afgepakt.
Aangever heeft verklaard dat hij een kopstoot kreeg nadat hij verdachte meerdere keren had gewaarschuwd en hij verdachte vertelde dat hij het pand moest verlaten, omdat hij de huisregels had overtreden. Aangever heeft in zijn eerste verklaring niets verklaard over of hij de pet van verdachte vast heeft gehad. Getuige [getuige] heeft daar wel over verklaard. Zij zegt dat aangever na meerdere malen waarschuwen de pet omdraaide op het hoofd van verdachte en dat verdachte daarop de kopstoot heeft gegeven. Ook blijkt uit de camerabeelden dat aangever de pet van verdachte vast heeft op het moment dat verdachte door anderen richting de uitgang wordt geduwd.
Het dossier bevat camerabeelden. Op een fragment is te zien dat aangever zijn linkerhand op de rechterschouder van verdachte legt en dat verdachte met zijn linkerhand de klep van de pet vast heeft. Dan stopt het fragment, zodat de verdere interactie tussen verdachte en aangever niet op beeld is waar te nemen. Het hof vindt dit opmerkelijk, nu het aannemelijk is dat door die bewuste camera tevens opnames zijn gemaakt van de kopstoot en hetgeen direct daaraan vooraf is gegaan. Die beelden zijn echter niet in het dossier terecht gekomen. Op het andere beeldfragment dat zich bij de stukken van het dossier bevindt is de kopstoot van verdachte ook niet te zien. Dit fragment ziet op het verloop daarna, waarbij verdachte richting de uitgang wordt geduwd. Het hof concludeert dat daarmee hetgeen vooraf is gegaan aan de kopstoot, en de kopstoot zelf, ontbreekt op de beschikbare camerabeelden.
Alle stukken uit het dossier in samenhang bezien acht het hof het aannemelijk dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld. Verdachte is van meet af aan stellig over hetgeen is voorgevallen en is daar vasthoudend in. Daarbij komt dat verdachte ook letsel heeft dat past bij zijn verhaal dat hij bij zijn arm is gepakt. Op het politiebureau is hij door een forensisch arts bezocht en doorverwezen naar de spoedeisende hulp. Daar is een radiuskopfractuur aan de linkerarm vastgesteld. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat dit letsel door een ander incident dan het drukken en draaien van de arm door aangever is ontstaan. Verdachte is die avond weliswaar gevallen, maar hij heeft daarover verklaard dat hij toen op zijn andere arm terecht is gekomen. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat het letsel bij verdachte door het handelen van aangever is ontstaan. Verdachte werd aldus geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lichaam, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Het handelen van verdachte acht het hof proportioneel in verhouding tot de hiervoor genoemde aanranding en de plotselinge door verdachte als gigantisch beschreven pijn die dit bij verdachte te weeg bracht. Daarnaast voldoet de handeling van verdachte ook aan de eisen van subsidiariteit. Het incident vond plaats in de rokersruimte van een café en er waren meerdere mensen aanwezig. Gelet daarop is het hof van oordeel dat niet van verdachte kon en mocht worden gevergd dat hij zich aan de aanranding zou onttrekken.
Nu verdachte een beroep op noodweer toekomt en de wederrechtelijkheid van zijn handelen daarmee is komen te vervallen, zal hij worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 630,09, bestaande uit € 130,09 materiële schade en € 500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 20 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.