ECLI:NL:GHARL:2021:904

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
21-002098-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, bedreiging en vernieling door ex-vriend

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn ex-vriendin, bedreiging van haar en haar moeder, en vernieling. De feiten vonden plaats op 25 november 2018, toen de verdachte zijn ex-vriendin in een houdgreep nam en haar keel dichtdrukte, waardoor zij geen adem kon halen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 227 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, maar de officier van justitie ging in hoger beroep tegen de strafoplegging.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte met zijn handelingen de aanmerkelijke kans op de dood van de aangeefster heeft aanvaard. Het hof verwierp het beroep op noodweer en psychische overmacht, en oordeelde dat de verdachte in verminderde mate verantwoordelijk was voor zijn daden, gezien zijn verstandelijke beperking en verslaving aan alcohol en drugs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 313 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een verbod op alcohol- en druggebruik.

De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en het hof heeft de nadruk gelegd op preventie en de noodzaak van begeleiding en hulpverlening voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002098-19
Uitspraak d.d.: 1 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2019 met parketnummer 18-930188-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank wat betreft de strafoplegging en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met – in aanvulling op de schriftelijke vordering – als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De schriftelijke vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.S. de Groene, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 4 april 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van poging tot doodslag, bedreiging en vernieling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 227 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de rechtbank een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
verdachte op of omstreeks 25 november 2018, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij1] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij1] (van achteren) in een houdgreep of wurggreep heeft genomen, althans een van zijn armen om de nek van die [benadeelde partij1] heeft gedaan/geslagen en/of die [benadeelde partij1] in een (soort van) klem heeft genomen en/of (vervolgens) met zijn beide handen die [benadeelde partij1] bij haar nek/hals/keel heeft vast gegrepen/gepakt en/of haar hals/keel heeft dichtgedrukt en/of dicht gedrukt gehouden en/of de mond en/of neus van die [benadeelde partij1] heeft dichtgedrukt en/of (daarbij) het hoofd van die [benadeelde partij1] naar beneden en/of tussen haar benen heeft geduwd en/of gehouden, waardoor, die [benadeelde partij1] geen, althans nauwelijks, adem kon halen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
verdachte op of omstreeks 25 november 2018, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [benadeelde partij1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij1] (van achteren) in een houdgreep of wurggreep heeft genomen, althans een van zijn armen om de nek van die [benadeelde partij1] heeft gedaan/geslagen en/of die [benadeelde partij1] in een (soort van) klem heeft genomen en/of (vervolgens) met zijn beide handen die [benadeelde partij1] bij haar nek/hals/keel heeft vast gegrepen/gepakt en/of haar hals/keel heeft dichtgedrukt en/of dicht gedrukt gehouden en/of de mond en/of neus van die [benadeelde partij1] heeft dichtgedrukt en/of (daarbij) haar hoofd naar beneden en/of tussen haar benen heeft geduwd en/of gehouden, waardoor die [benadeelde partij1] geen, althans nauwelijks, adem kon halen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
verdachte op of omstreeks 10 november 2018, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , [benadeelde partij2] en/of [benadeelde partij3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij2] en/of [benadeelde partij3] dreigend de woorden toe te voegen "een paar jaar dan sloop ik ook kankergezicht van jou", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of en/of door die [benadeelde partij3] een of meerdere (whats-)appjes/berichten toe sturen waarin verdachte schreef of vermeldde dat hij hen allemaal dood zou maken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
verdachte op of omstreeks 21 mei 2018, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk de (ruit van een) toegangsdeur van een woonwagen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1 ten laste gelegde

De verdachte worden onder 1 meerdere geweldshandelingen op 25 november 2018 verweten, gepleegd tegen zijn ex-vriendin, aangeefster [benadeelde partij1] . Dit feit is primair als een poging tot doodslag en subsidiair als poging tot zware mishandeling ten laste gelegd.
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitnota betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, nu van opzet geen sprake is.
Aan de hand van de onderstaande bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen.
Bewijsmiddelen, [1] feiten en omstandigheden
Aangeefster [benadeelde partij1] heeft verklaard dat zij in de nacht van 24 op 25 november 2018 door [verdachte] is mishandeld in zijn woning in [plaats] . Aangeefster heeft, in een hoog oplopende discussie, verdachte met haar vlakke hand een klap in zijn gezicht gegeven. Verdachte werd woest. Ze stonden in de gang en verdachte klemde van achteren zijn arm om haar nek, waardoor hij haar in een houdgreep had. Aangeefster probeerde los te komen. Doordat aangeefster geen lucht meer kreeg, heeft ze haar bewustzijn verloren en is op de grond in elkaar gezakt. Ze kon haar nek bijna niet meer bewegen en ze had veel pijn. Aangeefster had brede rode striemen in haar nek en de foto’s die daarvan zijn gemaakt zijn toegevoegd aan haar aangifte. [2]
Verbalisant [verbalisant1] kwam op 25 november 2018 na een melding ter plaatse bij de woning van verdachte. Aangeefster is daar teruggekomen met haar moeder en heeft tegenover verbalisant [verbalisant1] verklaard dat ze door verdachte met een nekklem is gewurgd, waardoor ze bewusteloos is geraakt. Een andere jonge vrouw is tussenbeide gesprongen. De verbalisant zag in de halsstreek van aangeefster aan de zijkant en voorzijde rode striemen en plekken. [3] Uit de letselrapportage volgt dat het letsel van aangeefster kan zijn ontstaan door inwerkende kracht van buiten. De toegebrachte kracht was in ieder geval voldoende om tijdelijk het bewustzijn te verliezen. Als een omklemming van de keel lang genoeg wordt volgehouden dan kan dit leiden tot de dood door zuurstoftekort, maar druk toepassen aan weerszijden van de keel kan ook leiden tot ontregeling van de aansturing van het hart door gelijktijdige compressie op de slagaders in de hals (met ontregeling van drukreceptoren), waardoor ernstige ritmestoornissen kunnen ontstaan, aldus de forensisch arts Dekker. [4]
De (nieuwe) vriendin van de verdachte, de getuige [getuige] heeft verklaard dat ze in de woonkamer was en gestomp en gebonk tegen de deuren hoorde. Ze had toen in de gaten dat verdachte en aangeefster aan het vechten waren. Ze hoorde aangeefster twee à drie keer zeggen: “ [verdachte] ik krijg geen lucht”. Ze zei het heel zacht, alsof ze geen kracht had om het te zeggen. Getuige [getuige] trok de woonkamerdeur open, omdat ze het gevoel had dat ze moest ingrijpen. Ze zag dat verdachte aangeefster in een soort houdgreep vasthield van achteren. Dat deed hij met zijn linkerarm en hij hield haar bij haar keel/nek vast. Verdachte draaide zijn gezicht naar de getuige toe en ze zag een blik in zijn ogen alsof hij zichzelf niet was. Hij had hele grote ogen, alsof hij bezeten was. Verdachte zei dat de getuige terug moest gaan naar de woonkamer. De getuige schreeuwde: “Nee, laat haar los” en ze trok verdachte los van de aangeefster. De getuige zag dat aangeefster op de grond viel en ze lag stil op de grond. Aangeefster had haar ogen dicht en bewoog niet. De getuige schreeuwde tegen haar en gaf haar een paar tikken in het gezicht. Aangeefster voelde helemaal slap aan en de getuige had het gevoel dat ze bewusteloos was. Haar hele lichaam was slap en ze reageerde nergens meer op. De getuige schrok heel erg en was bang dat aangeefster dood was. Na een halve minuut begon aangeefster te reageren en te kreunen. Aangeefster deed langzaam haar ogen open en rolde met haar ogen. Aangeefster is naar het bed gelopen in de slaapkamer van verdachte en ging daarop zitten om bij te komen. Aangeefster is vervolgens vertrokken en ze liep niet echt stevig. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster met zijn rechterarm om haar nek in een houdgreep heeft genomen. Hij moest kracht zetten om haar vast te houden. Toen hij aangeefster ongeveer twee minuten vasthad, zei aangeefster dat hij haar los moest laten omdat ze geen lucht meer kreeg. De getuige [getuige] deed de deur open en zei dat hij aangeefster moest loslaten. Verdachte zei tegen de getuige dat hij niet los kon laten omdat aangeefster helemaal doordraaide. Hij voelde dat aangeefster zich liet vallen en slap werd. Hij moest aangeefster wel loslaten, ‘want straks is ze dood’, aldus verdachte. Hij heeft haar in totaal twee minuten in de houdgreep gehouden. Na 20 seconden werd aangeefster wakker. [6] Bij een verhoor door de politie op een later moment heeft hij verklaard dat hij aangeefster losliet omdat de getuige [getuige] zei dat hij los moest laten. Hij had aangeefster wel horen zeggen dat ze geen lucht meer kreeg. Tussen het moment dat aangeefster zei dat ze geen lucht meer kreeg, en het moment van loslaten zaten ongeveer 20 seconden, aldus verdachte. [7]
Tegenover verbalisanten [verbalisant2] en [verbalisant3] die op 25 november 2018 na een melding ter plaatse kwamen bij de woning van verdachte, heeft verdachte verklaard dat zijn exvriendin bewusteloos op de grond in de gang had gelegen omdat hij haar in de houdgreep had vastgehouden. [8]
Overwegingen met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet
Net zoals de rechtbank constateert het hof dat niet is gebleken dat verdachte willens en wetens aangeefster van het leven heeft willen beroven of haar zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen. De vraag die aldus aan het hof voorligt is of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood of zwaar lichamelijk letsel van aangeefster. Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van aangeefster – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft een arm om de nek van aangeefster geklemd. Hij heeft dit met zodanige kracht gedaan, dat zij geen lucht meer kreeg. Aangeefster heeft ook meermalen aangegeven dat ze geen lucht meer kreeg. Getuige [getuige] roept tegen verdachte dat hij aangeefster los moet laten. Verdachte doet dat niet en vervolgens trekt [getuige] verdachte los van aangeefster. Pas 20 seconden nadat aangeefster aangaf geen lucht te krijgen heeft verdachte losgelaten. In totaal heeft verdachte aangeefster twee minuten bij haar hals vastgehouden. Vervolgens valt aangeefster bewusteloos op de grond. Verdachte heeft vlak na het incident tegenover de politie verklaard dat hij aangeefster wel los moest laten, want ‘straks is ze dood’. De door verdachte toegebrachte kracht was voldoende om aangeefster het bewustzijn te doen verliezen. In de hals van aangeefster zijn rode striemen en plekken zichtbaar. Volgens de forensisch arts was de omklemming van de keel van aangeefster krachtig genoeg om tijdelijk het bewustzijn te verliezen. Indien een omklemming van de keel lang genoeg wordt volgehouden, dan kan dit leiden tot de dood of ernstige ritmestoornissen.
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn handelingen – het gedurende ruim twee minuten met kracht omklemmen van de hals van aangeefster – willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster daardoor zou komen te overlijden. Het hof acht aldus het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde

Net zoals de rechtbank acht het hof het onder 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Nu de verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat het hof met een opgave van de bewijsmiddelen, [9] overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, te weten:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 21 maart 2019;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 november 2018, opgenomen op pagina 96 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [benadeelde partij2] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 19 november 2018, opgenomen op pagina 99 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [benadeelde partij3] .
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 november 2018, opgenomen op pagina 140 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant4] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 21 mei 2018, opgenomen op pagina 102 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [benadeelde partij3] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
verdachte op 25 november 2018, te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij1] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij1] van achteren in een houdgreep heeft genomen, en haar hals/keel heeft dichtgedrukt en dicht gedrukt gehouden, waardoor die [benadeelde partij1] geen adem kon halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
verdachte op 10 november 2018, te [plaats] , [benadeelde partij2] en [benadeelde partij3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [benadeelde partij3] dreigend de woorden toe te voegen "een paar jaar dan sloop ik ook kankergezicht van jou", en door die [benadeelde partij3] een whatsappje toe sturen waarin verdachte schreef dat hij hen allemaal dood zou maken;
3.
verdachte op 21 mei 2018, te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van een toegangsdeur van een woonwagen, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
en
bedreiging met zware mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van het feit c.q. van de verdachte

Noodweer(exces)
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte inzake het onder 1 tenlastegelegde een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was. Aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan, aldus het primaire standpunt van de raadsvrouw.
Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van aangeefster – het slaan in het gezicht van de verdachte – worden gekwalificeerd als een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Het is echter niet aannemelijk geworden dat deze situatie zodanig is geweest dat de daaropvolgende gedragingen van verdachte – het voor een paar minuten met kracht en bewusteloosheid van aangeefster bewerkstelligend afklemmen van de nek van aangeefster met zijn arm – geboden waren door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf. Op grond van de in de bewijsmiddelen weergegeven feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de gekozen gedragingen van verdachte – als verdedigingsmiddel – in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding en dat daarmee niet is voldaan aan de proportionaliteitseis die bij een geslaagd beroep op noodweer wordt gesteld. Verdachte heeft door het met kracht dichtklemmen van de keel van aangeefster de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Deze overschrijding is gelegen in de intensiteit van de verdediging. Daarbij komt dat juist van verdachte, als zeer bedreven en ervaren beoefenaar van vechtsport, verwacht mag worden dat hij aangeefster op een andere wijze in bedwang had kunnen houden, zonder dat zij daarbij geen lucht kon krijgen.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
De raadsvrouw heeft voorts naar voren gebracht dat, mocht het hof van oordeel zijn dat sprake is geweest van overschrijding van de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit, verdachte een verontschuldigend beroep toekomt op grond van noodweerexces.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof weliswaar aannemelijk geworden dat verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een onmiddellijk dreigend gevaar voor wederrechtelijke aanranding. Verdachte heeft echter tegenover de politie, de rechtbank of het gerechtshof geen feiten of omstandigheden genoemd waaruit kan worden afgeleid dat bij hem sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat ook geen sprake is geweest van noodweerexces.
Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Psychische overmacht
Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
Het hof verwerpt het beroep op psychische overmacht nu naar oordeel van het hof niet aannemelijk is geworden dat de reactie van verdachte, zoals verwoord in de bewezenverklaring, voortkwam vanuit een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Verdachte heeft immers tegenover de politie, de rechtbank of het gerechtshof geen feiten of omstandigheden genoemd waaruit kan worden afgeleid dat bij hem sprake is geweest van een van buiten komende drang.
Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft het hof gelet op het rapport van 15 maart 2019, opgemaakt door psycholoog N. van der Weegen. Hieruit volgt dat verdachte lijdt aan een matig ernstige verstandelijke ontwikkelingsstoornis en aan ernstige stoornissen in het gebruik van alcohol en cocaïne. De psycholoog komt tot de conclusie dat het verdachte door zijn stoornis ontbreekt aan vaardigheden om met onlustgevoelens om te gaan. Onlustgevoelens worden door verdachte geuit in of leiden tot (in ieder geval verbaal) gewelddadig gedrag en hij weet niet hoe hij anders had kunnen handelen. Omdat verdachte in zijn keuzemogelijkheden wordt beperkt door zijn verstandelijke ontwikkelingsstoornis, is de deskundige van mening dat de tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Het hof houdt verdachte daarom in strafrechtelijke zin deels verantwoordelijk voor het bewezenverklaarde en is van oordeel dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof acht verdachte overigens strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het vonnis van 4 april 2019 onder andere overwogen:
“Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van zijn ex-vriendin. Hoewel het slachtoffer zelf ook een aandeel in de escalatie van de ruzie heeft gehad en tegen de zin van verdachte naar zijn woning is gekomen, heeft verdachte door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft met zijn handelen het leven van een ander in gevaar gebracht en de rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood en met zware mishandeling van zijn ex-partner en haar moeder en heeft hij een ruit van zijn ex-partner vernield. Dit moet voor de aangevers een zeer nare ervaring zijn geweest. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangevers. Daarbij rekent de rechtbank het verdachte aan dat de bedreiging van zijn ex-partner en haar moeder plaats heeft gevonden in de aanwezigheid van zijn minderjarig zoontje.”
Het hof is het eens met deze overwegingen en neemt deze over.
Het hof heeft voorts gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 december 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten. Hieruit blijkt anderzijds dat verdachte zich na de in deze zaak ter beoordeling staande feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen ten aanzien van het plegen van strafbare feiten.
Uit het reclasseringsrapport van 14 maart 2019 volgt dat bij verdachte sprake is van een delictpatroon van agressie, zowel buitenshuis als in nabije relaties. Risicoverhogend is de impulsiviteit van verdachte en vermoedelijk houdt zijn agressie verband met zijn licht verstandelijke beperking, aldus de reclassering. De [naam2] spreekt net als de reclassering van een hoge kans op recidive. Uit het psychologisch onderzoek van 15 maart 2019 volgt onder meer dat verdachte lijdt aan een matig tot ernstige verstandelijke ontwikkelingsstoornis en aan ernstige stoornissen in het gebruik van cocaïne en alcohol. Om de kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten te verkleinen wordt door de reclassering een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf geadviseerd, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een ambulante woonbegeleiding met kortdurende klinische opname, een drugsverbod en middelencontrole, een contactverbod met de slachtoffers en meewerken aan afspraken met De Toegang of soortgelijke instelling.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door hem en zijn raadsvrouw naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte ontvangt inmiddels op vrijwillige basis ambulante hulpverlening van [naam1] . Verdachte gebruikt sinds zijn detentie geen drugs meer. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal het huidige hulpverleningstraject doorkruisen en ervoor zorgen dat verdachte zijn eigen woning kwijtraakt, aldus de verdediging.
Het hof is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten – en vooral de ernst van het onder 1 primair bewezenverklaarde – vanuit het oogpunt van vergelding in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen. Op de zitting van het hof is aannemelijk geworden dat verdachte inmiddels stappen heeft gezet om meer inzicht te krijgen in zijn problematiek en deze aan te pakken. Gelet op de ernst van het feit en het gesignaleerde recidiverisico, acht het hof een hulpverleningstraject in een vrijwillig kader niet afdoende om het recidiverisico te beperken. Naar het oordeel van het hof is verplichte begeleiding en hulpverlening in een strafrechtelijk kader in de vorm van bijzondere voorwaarden aangewezen. Het hof merkt hierbij op dat als uitgangspunt de op initiatief van verdachte reeds ingezette hulpverleningstrajecten ook binnen dit strafrechtelijke kader kunnen worden voortgezet.
Alles afwegend acht het hof en onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan door de rechtbank opgelegd passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel ervan zal het hof, gelet op de noodzaak van continuering van de hulpverlening, de bijzondere voorwaarden verbinden dat verdachte zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, zich onder behandeling zal blijven stellen bij het [naam2] dan wel bij [naam1] en zich onthoudt van alcohol- en middelengebruik. Verdachte kan zodoende het reeds gestarte hulpverleningstraject blijven volgen. De op te leggen straf geeft weer dat voor het hof de nadruk ligt op preventie: de straf dient als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) ernstig strafbaar feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 285, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
313 (driehonderddertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
  • dat de veroordeelde verplicht is zich uiterlijk 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit arrest te melden bij Reclassering Nederland Midden-Noord, Leonard Springerlaan 21 te Groningen en zich gedurende de proeftijd blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren, ook indien dit inhoudt het meewerken aan huisbezoeken;
  • dat het de veroordeelde verboden is gedurende de volledige proeftijd alcohol en drugs te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan ademonderzoek (blaastest), bloedonderzoek of urineonderzoek;
  • dat de veroordeelde, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal blijven stellen van [naam2] of [naam1] , of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener of de reclassering aan te geven, waarbij veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 1 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie, opgemaakt en gesloten op 24 januari 2019 door [verbalisant5] , inspecteur van politie eenheid Noord-Nederland, genummerd PL01002-2018309592/2018296824/2018304265/2018126041, doorgenummerd pagina 1 tot en met 219. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 60 e.v. en de fotobijlage op pagina 62 e.v.
3.Pagina 110 e.v.
4.Een schriftelijk stuk, te weten een letselrapportage ten behoeve van politie en justitie, opgemaakt en ondertekend op 6 maart 2019 door J. Dekker, forensisch arts bij GGD Drenthe.
5.Pagina 171 e.v.
6.Pagina 26 e.v.
7.Pagina 31 e.v.
8.Pagina 113.
9.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie, opgemaakt en gesloten op 24 januari 2019 door [verbalisant5] , inspecteur van politie eenheid Noord-Nederland, genummerd PL01002-2018309592/2018296824/2018304265/2018126041, doorgenummerd pagina 1 tot en met 219. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.