In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van hennepteelt. De betrokkene, geboren in 1961, had eerder een vonnis ontvangen waarbij hij werd verplicht tot betaling van € 12.000,- aan de Staat. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 8.359,86, wat resulteert in een nieuwe betalingsverplichting aan de Staat van datzelfde bedrag. De duur van de gijzeling die kan worden gevorderd is vastgesteld op maximaal 167 dagen.
Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die een hoger bedrag van € 16.719,91 had geëist, niet gehonoreerd. De verdediging voerde aan dat het wederrechtelijk verkregen voordeel veel lager zou zijn, namelijk € 750,-, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor een hoger bedrag. De raadsman had ook betoogd dat de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene aanleiding zouden moeten geven tot matiging van de betalingsverplichting, maar het hof oordeelde dat dit in de executiefase aan de orde zou moeten komen.
De uitspraak is gedaan na onderzoek op de zitting van 18 januari 2021 en het hof heeft de eerdere oordelen van de politierechter en de argumenten van de verdediging zorgvuldig gewogen. Het hof heeft geconcludeerd dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en dat dit voordeel groter was dan door de verdediging werd gesteld. De beslissing van de politierechter is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan, waarbij de verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 8.359,86.