ECLI:NL:GHARL:2021:903

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
21-006037-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepteeltzaak met betrekking tot de betalingsverplichting aan de Staat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van hennepteelt. De betrokkene, geboren in 1961, had eerder een vonnis ontvangen waarbij hij werd verplicht tot betaling van € 12.000,- aan de Staat. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 8.359,86, wat resulteert in een nieuwe betalingsverplichting aan de Staat van datzelfde bedrag. De duur van de gijzeling die kan worden gevorderd is vastgesteld op maximaal 167 dagen.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die een hoger bedrag van € 16.719,91 had geëist, niet gehonoreerd. De verdediging voerde aan dat het wederrechtelijk verkregen voordeel veel lager zou zijn, namelijk € 750,-, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor een hoger bedrag. De raadsman had ook betoogd dat de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene aanleiding zouden moeten geven tot matiging van de betalingsverplichting, maar het hof oordeelde dat dit in de executiefase aan de orde zou moeten komen.

De uitspraak is gedaan na onderzoek op de zitting van 18 januari 2021 en het hof heeft de eerdere oordelen van de politierechter en de argumenten van de verdediging zorgvuldig gewogen. Het hof heeft geconcludeerd dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en dat dit voordeel groter was dan door de verdediging werd gesteld. De beslissing van de politierechter is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan, waarbij de verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 8.359,86.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-006037-18
Uitspraak d.d.: 1 februari 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 26 oktober 2018 met parketnummer 16-652374-18 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van de beslissing van de politierechter, schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 16.719,91 en oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van ditzelfde bedrag. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens betrokkene door haar raadsman, mr. G. Palanciyan, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De betrokkene is bij arrest van 1 februari 2021 van dit gerechtshof met parketnummer 21006036-18 ter zake van het medeplegen van hennepteelt veroordeeld tot straf.
De politierechter heeft bij vonnis van 26 oktober 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter hoogte van € 12.000,- ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Het wederrechtelijk verkregen voordeel

Primair heeft de raadsman betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 750,- moet worden geschat, nu mededader [medeverdachte] betrokkene een vliegticket naar Suriname van ongeveer deze prijs in het vooruitzicht heeft gesteld. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het hof het bedrag dat de politierechter aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld dient te matigen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van betrokkene.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij de beoordeling van de vordering wordt de volgende maatstaf in acht genomen. Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij is een wettig bewijsmiddel, dat zo is ingericht dat onder verwijzing naar wettige bewijsmiddelen een berekening is gemaakt van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Als het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs een beredeneerde schatting van wederrechtelijk genoten voordeel uit strafbare feiten oplevert, dan brengen overwegingen van redelijkheid en billijkheid mee dat het vervolgens aan betrokkene is om voldoende tegenbewijs te leveren. Zij dient in die situatie de schijn tegen haar te weerleggen door van zijn kant aannemelijk te maken dat zijn vermogen niet wederrechtelijk is verkregen. De Hoge Raad heeft meermalen uitgemaakt dat deze bewijslastverdeling niet in strijd is met het onschuldbeginsel en het recht op een eerlijk proces.
Bij de politie heeft betrokkene verklaard dat er twee eerdere oogsten hebben plaatsgevonden. In het ontnemingsrapport gaat de politie eveneens uit van twee eerdere oogsten. Net zoals de politierechter gaat het hof uit van twee eerdere voltooide oogsten. Anders dan de politierechter ziet het hof geen aanleiding om aan te nemen dat de netto opbrengst van deze oogsten lager was dan in het ontnemingsrapport staat vermeld. Het hof is van oordeel dat het dossier voldoende aanknopingspunten biedt dat betrokkene uit deze oogsten voordeel heeft genoten en dat dit voordeel groter was dan € 750,- (aldus de raadsman) of € 12.000,- (aldus de politierechter). Ten aanzien van de bruto opbrengsten en diverse kosten wordt aangesloten bij het ontnemingsrapport.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is aldus gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Berekening
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de volgende berekening (met inachtneming van de in het ontnemingsrapport genoemde bedragen):
Opbrengst 2 x € 9.517,29 € 19.034,58
Kosten 2 x € 757,51 € 1.515,02 -/-
--------------
Totale opbrengst € 17.519,56
Het hof is van oordeel dat de door betrokkene betaalde elektriciteitskosten in mindering moeten worden gebracht op dit bedrag, nu uit de door betrokkene in eerste aanleg overgelegde stukken volgt dat de betrokkene met [naam] N.V. een betalingsregeling heeft getroffen met betrekking tot de voldoening van deze kosten. Hiermee rekening houdend komt het hof tot de volgende berekening:
Totale opbrengst € 17.519,56
Elektriciteitskosten € 799,85 -/-
-------------
Opbrengst € 16.719,71
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep acht het hof het aannemelijk geworden dat de betrokkene deze opbrengst heeft moeten delen met de medeverdachte [medeverdachte] . Dat betrokkene slechts een bedrag van € 750,00 aan voordeel zou hebben genoten is echter op geen enkele wijze onderbouwd en acht het hof niet aannemelijk geworden. Voor een concrete vaststelling van ieders voordeel zijn onvoldoende aanknopingspunten voorhanden. Het hof is daarom van oordeel dat het behaalde voordeel aan betrokkene en de medeverdachte pondspondsgewijs moet worden toegerekend, zodat dit voor betrokkene uitkomt op € 8.359,86.
Naar het oordeel van het hof heeft betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel genoten dat wordt geschat op een bedrag van
€ 8.359,86.
Het hof ziet in de door de raadsman gestelde kwetsbare positie van betrokkene geen aanleiding tot matiging van de betalingsverplichting. De draagkracht van betrokkene dient in beginsel aan de orde te worden gesteld in de executiefase en wel op de voet van het bepaalde in artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering. Niet is op voorhand aannemelijk geworden dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de betrokkene niet toereikend zullen zijn om het te betalen bedrag te voldoen.

De verplichting tot betaling aan de Staat

Het hof zal de verplichting tot betaling aan de Staat vaststellen op een bedrag van € 8.359,86.

Gijzeling

Op grond van artikel 36e, elfde lid, van het Wetboek van Strafrecht – gewijzigd bij de op 1 januari 2020 in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) – dient de rechter bij de oplegging van de maatregel de duur van de gijzeling te bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling wordt voor elke volle 50 euro van het opgelegde bedrag één dag gerekend. De maximale duur van de gijzeling bedraagt 1080 dagen.
Gelet op het voorgaande en gelet op de hoogte van het bedrag dat betrokkene aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dient te betalen, bepaalt het hof de duur van de gijzeling die kan worden gevorderd op ten hoogste 167 dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
8.359,86 (achtduizend driehonderdnegenenvijftig euro en zesentachtig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van €
8.359,86 (achtduizend driehonderdnegenenvijftig euro en zesentachtig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 167 dagen.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 1 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.