Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarbij een spoedmachtiging voor gesloten jeugdzorg werd verleend aan de verzoeker, een jeugdige die op het moment van de beschikking nog minderjarig was. De kinderrechter had op 9 februari 2021 een spoedmachtiging verleend voor de duur van twee weken, maar de verzoeker is op 16 februari 2021 opnieuw gehoord, waarbij de kinderrechter oordeelde dat de spoedmachtiging niet meer effectief zou zijn gezien de aanstaande meerderjarigheid van de verzoeker. De verzoeker ging in hoger beroep tegen deze beslissing, omdat hij van mening was dat de kinderrechter onvoldoende duidelijkheid had gegeven over het tijdstip waarop de spoedmachtiging zijn geldigheid verloor.
Het hof oordeelt dat de beschikking van de kinderrechter onduidelijk is, zowel in het dictum als in de motivering. De kinderrechter had niet voldoende duidelijkheid moeten verschaffen over het einde van de spoedmachtiging, vooral omdat de verzoeker bijna meerderjarig was en de eerdere spoedmachtiging al voor een volle termijn was verleend. Het hof concludeert dat de kinderrechter de fundamentele rechtsbeginselen niet voldoende heeft nageleefd, wat leidt tot verwarring bij de betrokken partijen. Het hof vernietigt de beschikking van de kinderrechter voor wat betreft de periode na 16 februari 2021, maar laat de eerdere spoedmachtiging tot die datum in stand.
De beslissing van het hof houdt in dat de verzoeker niet langer in een gesloten jeugdzorg accommodatie kan worden geplaatst na 16 februari 2021, maar dat de eerdere machtiging tot die datum geldig blijft. Dit benadrukt het belang van duidelijke en begrijpelijke beslissingen in zaken die de vrijheid van een jeugdige beperken.