Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Dat de vrouw in het eerste halfjaar van 2021 - nadat haar WW-uitkering is geëindigd - bij enkele werkgevers op oproepbasis heeft gewerkt en daaruit (enige) inkomsten uit arbeid heeft gehad, kan in het licht van het voorgaande niet tot een ander oordeel leiden. Weliswaar heeft de vrouw vanaf 1 juli 2021 een arbeidsovereenkomst bij [naam3] , maar onduidelijk is hoeveel uren per week zij precies werkzaam is en in hoeverre zij daarnaast nog meer inkomsten kan verwerven. Het hof beschikt alleen over een uitdraai van het UWV waarop is vermeld dat zij in juli 87 uren bij [naam3] heeft gewerkt. De vrouw heeft niet aangetoond dat het inkomen bij [naam3] haar maximale verdiencapaciteit is. De man heeft de behoeftigheid van de vrouw van meet af aan ter discussie gesteld, zodat het voor rekening en risico van de vrouw komt dat zij haar standpunt in hoger beroep niet eerder met stukken nader heeft onderbouwd.