ECLI:NL:GHARL:2021:900

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
21-007175-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met een hamer en vuist

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen twee personen, waarbij hij samen met een medeverdachte geweld heeft gebruikt. De feiten vonden plaats op 18 juni 2018, toen de verdachte en zijn medeverdachte in een bus in discussie raakten met twee andere mannen. Na het uitstappen ontstond er een woordenwisseling, waarna de verdachte en zijn medeverdachte geweld hebben gebruikt. De verdachte heeft één van de slachtoffers met een hamer op het hoofd geslagen, terwijl hij ook een ander slachtoffer met de vuist heeft geslagen. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de gevangenisstraf verlaagd naar vier maanden, zonder voorwaardelijke straf, omdat de verdachte geen meerwaarde zag in reclassering. Daarnaast is de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor andere tenlasteleggingen en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het aan het oordeel van het hof onderworpen was. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007175-18
Uitspraak d.d.: 1 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank MiddenNederland van 24 december 2018 met parketnummer 16-652580-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
ingeschreven te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de strafoplegging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.L. Firet, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
Voor zover het hoger beroep van verdachte is gericht tegen deze vrijspraken, kan verdachte daarin niet worden ontvangen. Het hof zal verdachte in zoverre nietontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep aan de orde – bij vonnis van 24 december 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht en met oplegging van bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] geheel toegewezen, te weten tot een bedrag van € 5.254,37, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover thans nog aan de orde en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden Nederland, openlijk, te weten, op of aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de/een perso(o)nen te weten [benadeelde partij1] en/of [benadeelde partij2] door voornoemde [benadeelde partij1] een of meermalen met de vuist op zijn kaak, althans het gezicht, te slaan en/of met een hamer, althans een hard voorwerp, op zijn hoofd te slaan en/of door voornoemde [benadeelde partij2] een of meermalen met de vuist tegen zijn mond, althans in/tegen zijn gezicht/hoofd te slaan;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen [benadeelde partij2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij2] een of meermalen met de vuist tegen zijn mond, althans in/tegen zijn gezicht/hoofd te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt onder 1 verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – primair –
openlijke geweldpleging ten aanzien van [benadeelde partij1] en/of [benadeelde partij2] en – subsidiair – aan mishandeling van [benadeelde partij2] . Verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat hij uitstapte uit de bus, dat aangevers [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] voor hem stonden, dat er een vuist op hem afkwam, dat hij heeft uitgehaald en is weggerend. Verdachte heeft niet gemerkt dat medeverdachte [medeverdachte] ook was uitgestapt en met een hamer [benadeelde partij1] heeft geslagen, aldus verdachte.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde en partieel moet worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde. Verdachte heeft geen geweld gebruikt tegen aangever [benadeelde partij1] en van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de openbare geweldpleging dan wel mishandeling, was volgens de raadsvrouw geen sprake.
Het hof stelt op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast. [1]
[benadeelde partij1] heeft verklaard dat hij samen met [benadeelde partij2] op 18 juni 2018 rond 00.50 uur voorin in de bus zat richting [plaats] . Bij één van de bushaltes stapten twee donkere jongens in. Zij gingen in discussie met de buschauffeur. De langere jongen van het tweetal (
het hof begrijpt – ook in de tekst die hierna volgt – verdachte) deed agressief en de kleinere jongen (
het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) probeerde hem rustig te houden. De jongens zijn uiteindelijk gaan zitten in de bus. De lange jongen begon weer te roepen. [benadeelde partij2] zei toen dat hij rustig moest doen. De lange jongen wilde weten wie dat had gezegd. Deze vraag hebben [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] genegeerd. De jongens zijn bij dezelfde halte uitgestapt als [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] . Dit was bij de [adres] in [plaats] . Vervolgens ontstond er een woordenwisseling tussen [benadeelde partij1] , [benadeelde partij2] en de lange jongen. Hierop begon ook de kleinere jongen zich met het gesprek te bemoeien. [benadeelde partij1] zei hierop tegen de kleine jongen dat hij aan zijn vriend (
het hof begrijpt: de lange jongen) wilde uitleggen wat de situatie in de bus was. [benadeelde partij1] vermoedt dat de lange jongen dacht dat hij ( [benadeelde partij1] ) zijn vriend (de kleine jongen) iets wilde aandoen. Hij zag dat de lange jongen zich groot maakte en [benadeelde partij1] recht in de ogen aan bleef kijken. [benadeelde partij1] zag dat de lange jongen iets wegdraaide. [benadeelde partij1] wilde hem volgen met zijn ogen en draaide met zijn lichaam mee met de lange jongen. Op dat moment kreeg [benadeelde partij1] een harde klap rechts op zijn hoofd. Omdat hij de lange jongen in de gaten hield, vermoedt [benadeelde partij1] dat de kleinere jongen hem geslagen heeft. Bij de bushalte stond niemand anders dan [benadeelde partij1] , [benadeelde partij2] en de twee jongens. Na de klap zakte [benadeelde partij1] in elkaar. Hij is op de grond gaan zitten en is met zijn hand langs zijn hoofd gegaan. Hij zag dat er bloed op zijn hand zat en over zijn gezicht liep. Hij probeerde te gaan staan, maar dat lukte niet. Hij was misselijk en duizelig door de klap op zijn hoofd. Het letsel bestond uit een wond op zijn hoofd van 8 tot 10 centimeter lang, een breuk aan de binnenkant van zijn schedel en kneuzingen. Later bleek dat [benadeelde partij2] ook geslagen was. Zijn tand was door zijn lip gegaan waarvoor hij twee of drie hechtingen nodig had. Het signalement van de kortere jongen was onder meer dat hij een zwart T-shirt droeg met een gele cirkel met een tekst erin. [2] Bij de raadsheer-commissaris heeft [benadeelde partij1] verklaard dat hij na het verlaten van de bus bij de bushalte in gesprek raakte met de lange jongen. De andere jongen kwam schreeuwend en springend naast [benadeelde partij1] staan. De lange jongen maakte zich groot, trok zijn schouders naar achteren, ging rechtop staan en keek neerbuigend naar [benadeelde partij1] . [benadeelde partij1] zag aankomen dat de lange jongen hem zou slaan en hield hem daarom in de gaten. [benadeelde partij1] zag ook dat hij met zijn handen gebalde vuisten maakte. Toen [benadeelde partij1] zich wegdraaide bij de lange jongen voelde hij pijn en werd alles zwart. De jongens stonden aan weerszijden van hem. [3]
Verbalisant [verbalisant1] kwam op 18 juni 2018 omstreeks 01.03 uur ter plaatse bij de bushalte en zag een man die hevig bloedde op zijn hoofd en een man met bloed aan zijn mond. De man met het bloed aan zijn mond bleek [benadeelde partij2] te zijn. [benadeelde partij2] verklaarde dat hij samen met de andere jongen in de bus zat en dat er twee negroïde mannen luidruchtig de bus instapten. Zij zijn bij dezelfde halte uitgestapt. De jongen met wie hij was sprak de mannen aan op hun gedrag. Plots zag [benadeelde partij2] dat deze jongen een klap kreeg met vermoedelijk een hamer. Deze klap kreeg hij van één van de negroïde mannen. Toen [benadeelde partij2] zich hiermee bemoeide kreeg hij ook klappen op zijn gezicht. [4] [benadeelde partij2] heeft op 24 juli 2018 telefonisch verklaard dat, nadat hij op zijn lip en [benadeelde partij1] met een hamer op zijn hoofd was geslagen, de verdachten tegelijkertijd wegrenden. [5] Bij de raadsheer-commissaris heeft [benadeelde partij2] verklaard dat [benadeelde partij1] door één van de jongens is geslagen met een voorwerp. [benadeelde partij2] is er naartoe gelopen, één van de twee jongens stormde op [benadeelde partij2] af en gaf hem een knal in zijn gezicht, op zijn mond. Eén van de twee was bij [benadeelde partij1] en van de andere kreeg [benadeelde partij2] een klap in zijn gezicht. Vrij snel daarna renden ze weg dezelfde kant op, in de richting van [plaats] . [6]
Uit de camerabeelden van de nachtwinkel ‘ [naam] ’ te [plaats] blijkt dat twee jongens op 18 juni 2018 omstreeks 00.17 uur gezamenlijk de winkel hebben betreden en verlaten. Jongen 1 is een kop kleiner dan jongen 2. Jongen 1 draagt een geel Tshirt voorzien van een cirkel aan de voorkant. [7] Verbalisanten [verbalisant2] en [verbalisant3] hebben verdachte als jongen 2 herkend op de camerabeelden van de ‘ [naam] ’ onder andere aan zijn donkere gelaatskleur, zijn rond breed gelaat, zijn korte zwarte haar met inhammen in de haarlijn, de grootte en de vorm van zijn neus. [8] Verbalisant [verbalisant3] herkent verdachte op de camerabeelden van de twee jongens op basis van zijn huidskleur, leeftijd, postuur, lichte snor, de vorm van zijn oren, zijn haardracht/kleur en de inham in zijn haarlijn, de grootte en vorm van zijn neus en zijn gezichtsuitdrukking waarbij zijn neus aan de rechterkant licht opgetrokken is. De verbalisant herkent medeverdachte [medeverdachte] aan zijn huidskleur, leeftijd, postuur, lengte van zijn nek, vorm van zijn kaaklijn, haardracht, gezichtsbeharing en de vorm van zijn kin. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij samen met [medeverdachte] in de avondwinkel en in de bus is geweest. Verdachte heeft een woordenwisseling gehad met twee mannen en heeft één van hen geslagen op het hoofd of op de kaak, aldus verdachte. [10]
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Verdachte wist niet dat hij door de medeverdachte werd gesterkt. Hij werd overvallen door het geweld van de medeverdachte en had geen bemoeienis van hem verwacht. Ook heeft verdachte zich gedistantieerd van het geweld gepleegd door de medeverdachte door op het moment dat de hamer in zijn ooghoek verscheen weg te rennen. Aan de gedraging van verdachte, het slaan van [benadeelde partij2] , is geen samenwerking met de medeverdachte vooraf gegaan.
Het hof overweegt het volgende. Om tot een bewezenverklaring van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen komen, is vereist dat openlijk en met verenigde krachten geweld is gepleegd tegen personen of goederen. Niet is vereist dat de dader zelf geweld heeft gepleegd. Het gepleegde geweld moet van dien aard zijn, dat de openbare orde erdoor wordt verstoord. [11] Omtrent het onderdeel “in vereniging” hoeft de voor medeplegen vereiste “nauwe en bewuste samenwerking” niet evident aanwezig te zijn. Er kan ook sprake zijn van openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek. Blijkens vaste jurisprudentie is van het “in vereniging” plegen van openlijk geweld reeds sprake, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Het hof zal moeten beoordelen of de door verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële bijdrage – aan het delict van voldoende gewicht is. Indien het hof van oordeel is dat deze bijdrage van voldoende gewicht is, dan is verdachte ook strafrechtelijk aansprakelijk voor het niet door hem zelf gepleegde geweld.
Bij de beoordeling in deze zaak acht het hof de volgorde van gebeurtenissen, zoals volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen, van doorslaggevend belang. Het hof volgt verdachte niet in de door hem beschreven volgorde. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte [benadeelde partij2] heeft geslagen op het moment dat [benadeelde partij2] naar [benadeelde partij1] toe wilde lopen, terwijl die [benadeelde partij1] op dat moment bewusteloos op de grond lag door de klap van de medeverdachte. Verdachte heeft aldus kort
nadatde medeverdachte een gewelddadige klap met een hamer heeft gegeven aan [benadeelde partij1] , hetgeen hem gegeven zijn betrokkenheid en nabijheid bij het conflict niet kan zijn ontgaan, zelf ook nog geweld uitgeoefend. Niet alleen kan hieruit worden afgeleid dat verdachte wel degelijk op de hoogte was van het door de medeverdachte gebruikte geweld, hieruit volgt tevens dat het niet om twee losstaande geweldsincidenten ging die onafhankelijk van elkaar en toevallig tegelijk plaatsvonden. [benadeelde partij1] kreeg een klap met de hamer van de medeverdachte, [benadeelde partij2] wilde naar deze [benadeelde partij1] toegaan en kreeg toen in reactie daarop van verdachte een klap op zijn mond. Volgens de verklaring van [benadeelde partij2] zijn verdachte en de medeverdachte vervolgens in dezelfde richting weggerend. Uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken volgt dat de verdachten voor, tijdens en na het geweldsincident zich steeds als duo hebben gemanifesteerd.
Op grond hiervan staat voor het hof vast dat verdachte niet enkel de groep met de medeverdachte getalsmatig heeft versterkt en zich niet heeft gedistantieerd van de medeverdachte toen hij geweld uitoefende, maar dat hij, nadat de medeverdachte hevig geweld toepaste ten aanzien van [benadeelde partij1] , zelf ook geweldshandelingen heeft verricht ten aanzien van [benadeelde partij2] . Hij heeft daarmee een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan de tenlastegelegde geweldshandelingen. Daarmee is het verweer van de verdediging verworpen en komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primair
hij op 18 juni 2018 te [plaats] , openlijk, te weten, aan de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de personen [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] door voornoemde [benadeelde partij1] met een hamer op zijn hoofd te slaan en door voornoemde [benadeelde partij2] met de vuist tegen zijn mond te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] , waarbij fors geweld is gebruikt. [benadeelde partij1] is met een hamer op zijn hoofd geslagen en [benadeelde partij2] is met de vuist op zijn lip geslagen. Het aandeel van verdachte heeft bestaan uit het geven van een klap aan [benadeelde partij2] op zijn lip. Hoewel verdachte wat betreft de ernst van het geweld, een klap op de lip met de vuist ten opzichte van een klap met een hamer tegen het hoofd, minder ernstig geweld heeft toegepast, neemt dat niet weg dat dergelijke feiten grote impact hebben op de slachtoffers daarvan en bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterken.
Het hof heeft voorts gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 december 2020, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten en andersoortige strafbare feiten. Tevens volgt daaruit dat verdachte na de pleegdatum van het in deze zaak ter beoordeling staande feit onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling, het overtreden van de Opiumwet en een drietal overtredingen. Hieruit volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Het uittreksel vermeldt geen onherroepelijke veroordelingen voor feiten gepleegd na 25 september 2019.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat de ernst van het bewezenverklaarde feit op zichzelf – gezien de ernstige lichamelijke schade bij [benadeelde partij1] – en gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Gelet op al het voorgaande acht het hof een gevangenisstraf van vier (4) maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden. Het hof zal deze gevangenisstraf, anders dan de rechtbank, niet (deels) voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden opleggen. Dit mede gelet op wat daarover door verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, kort gezegd inhoudende dat hij bemoeienis van de reclassering onnodig vindt, en mede gelet op het reclasseringsrapport van 10 augustus 2020. Uit dit rapport, opgemaakt in een andere strafzaak van verdachte, volgt dat de responsiviteit van verdachte door de reclassering als laag wordt ingeschat. Ambulante hulpverlening en begeleiding hebben bij verdachte niet geleid tot verbetering van de maatschappelijke situatie of gedragsverandering. Oplegging van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden lijkt momenteel geen meerwaarde te hebben.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.254,37. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2, 3, 4 primair, 4 subsidiair en 4 meer subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.254,37 (vijfduizend tweehonderdvierenvijftig euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 1.255,87 (duizend tweehonderdvijfenvijftig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 3.998,50 (drieduizend negenhonderdachtennegentig euro en vijftig cent) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.254,37 (vijfduizend tweehonderdvierenvijftig euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 1.255,87 (duizend tweehonderdvijfenvijftig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 3.998,50 (drieduizend negenhonderdachtennegentig euro en vijftig cent) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 juni 2018.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 1 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2018173254/2018120500, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 207. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 20 tot en met 22.
3.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor bij de raadsheer-commissaris van de getuige [benadeelde partij1] d.d. 8 oktober 2020.
4.Pagina 34.
5.Pagina 192.
6.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor bij de raadsheer-commissaris van de getuige [benadeelde partij2] d.d. 8 oktober 2020.
7.Pagina 48 en 49.
8.Pagina 63 en 64 en pagina 66 tot en met 68.
9.Pagina 66 tot en met 68.
10.De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 11 december 2018.
11.Hoge Raad 16 september 1996,