ECLI:NL:GHARL:2021:8948

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
000473-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling voorlopige hechtenis in hoger beroep met betrekking tot ernstige strafbare feiten

Op 25 mei 2021 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bevestigd, waarbij de voorlopige hechtenis van de verdachte werd bevolen. De verdachte, die in detentie verblijft, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 29 april 2021. Tijdens de zitting, die via videoverbinding plaatsvond, heeft de raadsvrouw van de verdachte een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ernstige bezwaren die bestaan tegen de verdachte, die wordt verdacht van twee verkrachtingen van minderjarige slachtoffers. Het hof heeft vastgesteld dat de aangiften, het app-verkeer en getuigenverklaringen ernstige bezwaren opleveren. Bovendien is er een risico op recidive, gezien de aard van de feiten en het gebrek aan empathie van de verdachte. Het hof concludeert dat de vrijlating van de verdachte een geschokte rechtsorde zou veroorzaken, wat leidt tot maatschappelijke onrust. Daarom is het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen en is de twaalfjaarsgrond aan de beslissing toegevoegd. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangenafweging tussen de maatschappij en de verdachte.

Uitspraak

Raadkamernummer: 000473-21
Parketnummer eerste aanleg: 16-098345-21
25 mei 2021
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
ZITTINGSPLAATS LEEUWARDEN
Voorlopige hechtenis
Blijkens de akte van de griffier van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 30 april 2021 is namens:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres]
thans verblijvende in het Detentiecentrum Schiphol,
hoger beroep ingesteld van de beschikking van voormelde rechtbank d.d. 29 april 2021, waarbij de gevangenhouding van verdachte werd bevolen.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep.
In verband met de beperkende maatregelen die zijn getroffen als gevolg van de uitbraak van corona, heeft het hof voorafgaand aan de zitting per e-mail de gewenste wijze van behandeling van het appel afgestemd met de raadsvrouw van verdachte, mr. M.L. Firet, advocaat te Almere.
De raadsvrouw heeft aangegeven dat zowel zijzelf als haar cliënt via videoverbinding ter zitting aanwezig wensen te zijn.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal, de verdachte (via videoverbinding) en zijn raadsvrouw, mr. N. Dijkman, waarnemend voor mr. M.L. Firet (via videoverbinding).
De raadsvrouw heeft tijdens de behandeling in raadkamer een mondeling verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte gedaan.

Overwegingen

Het hof is van oordeel dat de ernstige bezwaren ten aanzien van beide feiten nog altijd bestaan gelet op (feit 1) de aangiften, het app verkeer tussen verdachte en aangeefster en de verklaring van getuige [getuige 1] , en (feit 2) de aangiften en de rapportage van het NFI d.d. 11 maart 2021.
Het hof overweegt met betrekking tot de grond van het gevaar voor recidive als volgt. Uit het dossier blijkt van ernstige bezwaren ten aanzien van twee verkrachtingen gepleegd tegen respectievelijk een zeventien- en veertienjarige. Gelet op het Whatsapp-gesprek (pagina 181 e.v.) en de verklaring van getuige [getuige 2] (pagina 59 e.v.) ontstaat het beeld dat verdachte zich enkel laat drijven door zijn eigen seksuele lusten zonder enig empathisch vermogen te tonen voor de grenzen van de ander.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – indien de voorlopige hechtenis wordt opgeheven – zich schuldig zal maken aan een of meer strafbare feiten als bedoeld in artikel 67a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, meer in het bijzonder aan een of meer strafbare feiten waardoor de veiligheid en of de gezondheid van personen in gevaar kan worden gebracht.
Het hof overweegt bovendien dat het gaat om twee zeer ernstige feiten waarbij telkens inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van een veertien- en zeventienjarige. Eén van beide feiten heeft ook nog plaatsgevonden op een publiek toegankelijke parkeerplaats.
Het hof overweegt naar aanleiding van het standpunt van de verdediging en de beschikking van de rechtbank nog als volgt.
Ten aanzien van feit 1 overweegt het hof dat de enkele omstandigheid dat iemand op een later tijdstip is aangehouden dan het moment waarop de verdenking jegens haar of hem is gerezen, niet betekent dat haar of zijn vrijlating niet kan leiden tot een geschokte rechtsorde. Van die grond voor de voorlopige hechtenis kan sprake zijn indien verdachtes vrijlating in meer of mindere mate publieke verontwaardiging zal doen ontstaan. Of dat zo is hangt onder meer af van de ernst van de verweten feiten en het tijdsverloop.
Als gezegd verdenkt het openbaar ministerie verdachte van het recentelijk plegen van twee verkrachtingen in een periode van ruim een jaar. Op verkrachting staat een maximum gevangenisstraf van twaalf jaren. Aldus is sprake van verdenking van het plegen van twee zeer ernstige strafbare feiten binnen een betrekkelijk korte tijd.
Daarnaast overweegt het hof ten aanzien van feit 2 dat ten tijde van de tweede aanhouding van verdachte het dossier was aangevuld met onder meer de rapportage van het NFI d.d 11 maart 2021. Mede om die reden is de eerdere vrijlating van verdachte - zonder dat er toen sprake is geweest van maatschappelijk onrust - van onvoldoende gewicht om nu niet te kunnen spreken van een geschokte rechtsorde.
Aldus is het hof van oordeel dat er sprake is van een geschokte rechtsorde in die zin dat aannemelijk is dat de vrijlating van de verdachte thans een zodanig publiek onbehagen teweeg zal brengen dat dit zal leiden tot maatschappelijke onrust. Het hof voegt daarom de zogenoemde twaalfjaarsgrond toe.
Daarnaast is het hof van oordeel dat het maatschappelijk belang bij de gevangenhouding van de verdachte dient te prevaleren boven zijn persoonlijke belang bij invrijheidstelling. Het hof betrekt bij deze belangenafweging met name ook de aard van de gronden waarop de voorlopige hechtenis berust. Het mondelinge verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis zal daarom worden afgewezen.
Beslissing
Het gerechtshof,
beschikkende in hoger beroep:
  • bevestigt, met verbetering van de gronden, de beschikking waarvan beroep.
  • wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen op 25 mei 2021 door mr. J. Hielkema als voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. M.C. van Linde, in tegenwoordigheid van mr. D. Meijer als griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier voornoemd.