ECLI:NL:GHARL:2021:8943

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
21-006209-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met een kandelaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, waarbij hij zijn (toenmalige) vriendin met een kandelaar op het hoofd had geslagen en haar meermalen had geslagen, getrapt en geschopt. De politierechter had een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De advocaat-generaal had in hoger beroep een geldboete van € 1.000,- geëist, waarvan € 300,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de strafoplegging gewijzigd. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Het hof oordeelde dat de eerdere straf te licht was gezien de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn aanvraag tot naturalisatie. Het hof heeft de strafoplegging in overeenstemming geacht met de aard en ernst van het bewezenverklaarde, en heeft daarbij rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006209-19
Uitspraak d.d.: 17 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 november 2019 met parketnummer 18-161465-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van de verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd tot een geldboete van € 1.000,-, waarvan € 300,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. M.A. Krikke, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 20 november 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Het hof is van oordeel dat de politierechter op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging.
Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de politierechter. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een geldboete van € 1.000,-, waarvan € 300,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een geldboete van maximaal € 714,-, al dan niet in voorwaardelijke vorm, dan wel met een geheel voorwaardelijke taakstraf . De reden daarvoor is dat verdachte een aanvang heeft gemaakt met de naturalisatieprocedure en dat de oplegging van een hogere geldboete of andere strafmodaliteit tot gevolg zal hebben dat verdachte in de komende vijf jaren niet het Nederlanderschap kan verkrijgen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 5 juli 2019 te [plaats] schuldig gemaakt aan mishandeling van [naam] , door haar meermalen met een kandelaar op het hoofd te slaan, genoemde kandelaar tegen het hoofd van die [naam] te gooien en door haar meermalen tegen het lichaam te slaan, te stompen, te trappen en te schoppen. De mishandeling vond plaats in de woning van aangeefster, een plek waar zij zich bij uitstek veilig behoort te kunnen voelen. Het feit heeft bij aangeefster gevoelens van onveiligheid teweeggebracht en zij heeft aangegeven pijn en letsel te hebben ondervonden. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster, nota bene zijn (toenmalige) vriendin. Dit rekent het hof verdachte ernstig aan.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 juli 2021 is gebleken dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, te weten drie winkeldiefstallen. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat verdachte ten tijde van het plegen van het onderhavige feit in een proeftijd liep. Die ‘proeftijd-zaak’ betrof de verdenking van partnermishandeling welke zaak voorwaardelijk was geseponeerd.
Voorts heeft het hof bij de strafoplegging in aanmerking genomen de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten houden ten aanzien van mishandeling, met behulp van een slagwapen (…), lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren in.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier, in het bijzonder het reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 29 oktober 2019, en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Het hof heeft nadrukkelijk rekening gehouden met de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het belang van zijn aanvraag tot naturalisatie. Voorts heeft het gerechtshof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Gezien de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, is het hof van oordeel dat de bepleite modaliteit van een (al dan niet voorwaardelijke) geldboete niet gepast is. Een geheel voorwaardelijke taakstraf doet evenmin recht aan hetgeen is bewezenverklaard.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden is.
De raadsman heeft erop gewezen dat strafoplegging die een geldboete van € 714,- te boven gaat, verdachtes naturalisatie ernstig zal vertragen. Het hof heeft dit aspect in zijn beraadslaging betrokken en meent niettemin dat niet met een lichtere afdoening kan worden volstaan.
De voorwaardelijke gevangenisstraf dient tevens als stok achter de deur om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 17 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.