In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 56 uren, omdat hij op 11 januari 2018 een motorrijtuig bestuurde terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. Het hof heeft de zaak behandeld op de zittingen van 1 april 2021 en 3 september 2021. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging pleitte voor een mildere straf, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte sinds zijn laatste veroordeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een soortgelijke overtreding en dat hij in de periode sinds zijn laatste veroordeling geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak in aanmerking genomen en heeft besloten om de straf te matigen. Uiteindelijk heeft het hof de veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 56 uren, subsidiair 28 dagen hechtenis.