ECLI:NL:GHARL:2021:8941

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
21-004654-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling wegens overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot rijbewijsinname

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 56 uren, omdat hij op 11 januari 2018 een motorrijtuig bestuurde terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. Het hof heeft de zaak behandeld op de zittingen van 1 april 2021 en 3 september 2021. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging pleitte voor een mildere straf, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte sinds zijn laatste veroordeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een soortgelijke overtreding en dat hij in de periode sinds zijn laatste veroordeling geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak in aanmerking genomen en heeft besloten om de straf te matigen. Uiteindelijk heeft het hof de veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 56 uren, subsidiair 28 dagen hechtenis.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004654-18
Uitspraak d.d.: 17 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 juni 2018 met parketnummer 96-033166-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 1 april 2021 en 3 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis, waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.L. Rinsma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 4 juni 2018 de verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2018 te [plaats] als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd en/of van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, [adres] , een motorrijtuig, (bedrijfsauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 januari 2018 te [plaats] als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 een op zijn naam gesteld rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, [adres] , een motorrijtuig, bedrijfsauto, van de categorie waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte een laatste kans te geven en rekening te houden met het tijdsverloop van de zaak, met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en met het feit dat verdachte een positieve wending heeft gegeven aan zijn leven, hetgeen bevestiging vindt in het feit dat hij sinds mei 2019 niet meer in aanraking is geweest met politie en justitie. De raadsman verzoekt een taakstraf op te leggen van 56 uren. Deze straf zou gecombineerd kunnen worden met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft op 11 januari 2018 in een bedrijfsauto gereden terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. Door niettemin als bestuurder aan het verkeer deel te nemen, heeft verdachte zich onvoldoende rekenschap te gegeven van het, (mede) met het oog de veiligheid van medeweggebruikers in het leven geroepen, geldend recht en aldus zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juli 2021 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Kennelijk hebben deze eerdere veroordelingen verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een dergelijk feit. Het hof stelt vast dat artikel 63 Sr van toepassing is.
In beginsel acht het hof voor het onderhavige feit, mede gelet op de binnen de rechterlijke macht ontwikkelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting, de door de politierechter opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken aangewezen.
Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan in hoger beroep is gebleken. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het beter met hem gaat en dat hij geleerd heeft van zijn fouten en een nieuw leven wil opbouwen, waarmee hij al een start heeft gemaakt.
Het hof stelt voorts vast dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Het hoger beroep is door verdachte ingesteld op 20 augustus 2018 en het hof wijst arrest op 17 september 2021. Het hof stelt een overschrijding vast van 13 maanden die niet aan verdachte is toe te rekenen.
Gelet op deze overschrijding – alsmede in verband met het algehele tijdsverloop na het plegen van het feit – is het hof van oordeel dat, in plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf, thans een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 56 uren, subsidiair 28 dagen hechtenis, passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
56 (zesenvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
28 (achtentwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 17 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.