ECLI:NL:GHARL:2021:8923

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
21-003781-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan hennepteelt door het ter beschikking stellen van een kamer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor medeplichtigheid aan hennepteelt, omdat hij een kamer in zijn woning ter beschikking heeft gesteld aan een onbekend gebleven persoon die daar een hennepkwekerij heeft opgezet. De verdachte ontkende op de hoogte te zijn van de plannen van de huurder, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De verdachte had eerder verklaard dat hij in financiële problemen verkeerde en dat de huurder, die zijn drugsdealer was, hem had aangeboden om de kamer te huren. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de activiteiten van de huurder en dat hij opzettelijk gelegenheid heeft verschaft voor de hennepteelt. De politierechter had eerder ook al een taakstraf van 60 uren opgelegd, waarvan 30 uren voorwaardelijk, en het hof bevestigde deze straf. De verdachte is strafbaar bevonden en de opgelegde straf is in overeenstemming met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte, maar niet voor overtredingen van de Opiumwet. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003781-20
Uitspraak d.d.: 16 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 oktober 2020 met parketnummer 18-121450-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, waarvan 30 uren voorwaardelijk, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P.T. Huisman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 7 oktober 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 12 februari 2020 te [plaats] met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 360 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 12 februari 2020 te [plaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, nu niet is voldaan aan het voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid vereiste (dubbele) opzet. Bij het aangaan van de huurovereenkomst voor de kamer waarin later de hennepkwekerij is aangetroffen, had de verdachte geen wetenschap van het feit dat [naam1] , de man aan wie hij de kamer verhuurde, voornemens was daarin een hennepkwekerij op te zetten en hoefde hij daar ook geen rekening mee te houden. Verdachte heeft de tenlastegelegde handelingen immers reeds vanaf het begin ontkend en is slachtoffer in deze zaak.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn verweer en is net als de politierechter en de advocaat-generaal van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe stelt het hof voorop dat verdachte destijds ten overstaan van de politie heeft verklaard dat hij verslaafd was aan drugs en in financiële problemen verkeerde. Ook heeft verdachte verklaard dat [naam1] zijn drugsdealer was en laatstgenoemde vanwege de financiële problemen van verdachte had aangeboden om voor € 150,- per maand een kamer in de woning van verdachte te huren. Verdachte heeft bij zijn verhoor door de politie, op de vraag wat hij over de aangetroffen hennepkwekerij in zijn woning wist te vertellen, geantwoord dat hij wel wist dat [naam1] dit soort dingen deed. Daaruit leidt het hof af dat verdachte op de hoogte was van het feit dat [naam1] zich bezighield met het opzetten van hennepkwekerijen. Daar komt bij dat verdachte ten overstaan van de politierechter in eerste aanleg heeft verklaard dat hij door middel van de hennepkwekerij zijn financiële problemen wilde oplossen. Ook heeft verdachte daar verklaard dat hij één kamer aan [naam1] ter beschikking had gesteld om hennep te telen.
Het hof is van oordeel dat uit het hiervoor overwogene blijkt dat verdachte willens en wetens een kamer in zijn woning aan een ander ter beschikking heeft gesteld, wetende dat door de ander in de kamer een hennepkwekerij zou worden opgezet en hennep zou worden geteeld. Dat de verklaringen die verdachte bij de politie en bij de politierechter heeft afgelegd op onjuiste wijze in de processen-verbaal zijn opgenomen, zoals verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, acht het hof niet aannemelijk geworden nu bij het politieverhoor en de zitting in eerste aanleg steeds een tolk aanwezig was. Ook is het proces-verbaal na afloop van het verhoor bij de politie aan verdachte voorgelezen, alvorens verdachte het proces-verbaal heeft getekend. Het hof verwerpt derhalve het verweer en acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
een of meer onbekend gebleven personen op 12 februari 2020 te [plaats] met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld, in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal 360 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 12 februari 2020 te [plaats] opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan/tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een ander, althans anderen, in de gelegenheid gesteld om in een kamer van zijn woning een hennepkwekerij in te richten en te exploiteren. Uiteindelijk zijn door de politie in de woning van verdachte twee kweekruimtes met een aanzienlijk aantal hennepplanten aangetroffen. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de bevordering en instandhouding van het illegale softdrugscircuit. Algemeen bekend is dat dergelijke feiten maatschappelijke problemen met zich brengen, zoals gezondheidsschade voor de gebruikers en sociale overlast in de omliggende woongemeenschap.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de verklaring van verdachte dat, nadat hij één kamer ter beschikking had gesteld, zonder zijn toestemming ook andere kamers in zijn woning werden gebruikt voor het telen van hennep en dat hij, nadat verdachte hiervan melding had gemaakt bij de politie, is bedreigd en mishandeld.
Verder houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze uit het dossier blijken en door verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting in hoger beroep zijn aangevoerd.
Het hof heeft voorts bij de straftoemeting acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 juli 2021, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet ten aanzien van overtreding van de Opiumwet.
Uitsluitend een voorwaardelijke straf, zoals verzocht door de raadsman, doet geen recht aan de ernst van het feit. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis waarvan 30 uren voorwaardelijk, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren een passende en geboden reactie vormt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 16 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.