ECLI:NL:GHARL:2021:8918

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
21-006040-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handelen in strijd met de Wet wapens en munitie met betrekking tot vuurwapens van categorie III

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1973, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het voorhanden hebben van vuurwapens van categorie III. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 september 2017 in de gemeente [gemeente] twee pistolen van het merk/type Bruni BBM Gap (kaliber 9 mm knal) voorhanden heeft gehad, wat in strijd is met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken en onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen pistolen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 75 uren. Tevens is onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen pistolen bevolen. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De redelijke termijn van de procedure is in deze zaak overschreden, maar het hof heeft geoordeeld dat dit grotendeels aan de verdachte zelf te wijten is. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de maatschappij, gezien de ernst van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006040-18
Uitspraak d.d.: 15 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 november 2018 met parketnummer 18-730345-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
briefadres: [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal de onttrekking aan het verkeer gevorderd van de twee inbeslaggenomen pistolen, merk Glock, en een magazijnhouder. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. S.O. Roosjen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte op 5 november 2018 veroordeeld ter zake van het tenlastegelegde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Voorts heeft de rechter de onttrekking aan het verkeer bevolen van het inbeslaggenomen pistool, merk Glock en de magazijnhouder.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 september 2017, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , een of meer wapens van categorie III onder 1, te weten twee pistolen, merk/type Bruni BBM Gap (kaliber 9 mm knal), voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof bekend dat hij het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Het hof beschouwt verdachte derhalve als een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 september 2017 te [plaats] wapens van categorie III onder 1, te weten twee pistolen, merk/type Bruni BBM Gap (kaliber 9 mm knal), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 19 september 2017 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens van categorie III, namelijk twee 9 mm gaspistolen van het merk/type Bruni BBM Gap. Daarmee heeft hij gehandeld in strijd met het algemene verbod om wapens van de categorieën II en III voorhanden te hebben. Het ongecontroleerde bezit van wapens, al dan niet in (vermeend) onklaar gemaakte staat, vormt een ernstige bedreiging voor de maatschappij. Dat dient verdachte terdege te beseffen.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 juli 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten, waarvoor hem onder meer taakstraf en gevangenisstraf is opgelegd. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Van belang is dat verdachte in juni 2021 is vrijgekomen na het ondergaan van een vrijheidsstraf voor de duur van 12 maanden. Inmiddels ontvangt verdachte een uitkering en is hij bezig met het vinden van huisvesting via de organisatie Zienn.
Het hof is van oordeel dat oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is. Voor een andere, mildere strafmodaliteit, komt verdachte, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, alsook gelet op artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, niet in aanmerking. Het hof heeft vastgesteld dat verdachte zijn leven inmiddels lijkt te hebben gestabiliseerd; om dit niet teveel te doorkruisen zal het een substantieel deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. De op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken dient tevens als stok achter de deur teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit.
Redelijke termijn
Het hof overweegt met betrekking tot het totale procesverloop in deze zaak het volgende. De redelijke termijn is aangevangen op 20 september 2017 op het moment dat verdachte door de politie werd verhoord. De rechtbank heeft op 5 november 2018 vonnis gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg niet overschreden. Vervolgens heeft verdachte appèl ingesteld op 5 november 2018 en is het dossier bij het hof binnengekomen op 1 februari 2019. Ter zake van de inzendingstermijn is aldus ook geen sprake van een schending van de redelijke termijn. Dit arrest wijst het hof op 15 september 2021. Dat betekent dat tussen de datum waarop verdachte hoger beroep heeft ingesteld en de datum waarop dit hof arrest wijst 2 jaren en ruim 10 maanden zijn verstreken.
Daarmee is de redelijke termijn in de fase van hoger beroep met ruim 10 maanden overschreden, waardoor de duur van de totale berechting in twee feitelijke instanties bijna 4 jaren heeft geduurd. Daarmee heeft de duur van de totale berechting in twee feitelijke instanties niet de redelijke termijn overschreden. Bovendien hebben er twee eerdere zittingen bij het hof plaatsgevonden, namelijk op 25 februari 2020 en 21 juli 2020, waarop de zaak op verzoek van de verdediging is aangehouden. Ten aanzien van de tweede aanhouding overweegt het hof dat verdachte contact had gehad met zijn vriendin in de penitentiaire inrichting voorafgaande aan de zitting op 21 juli 2020. Dit was in strijd met de destijds geldende coronaregels in de penitentiaire inrichting. Om die reden is de zaak wederom aangehouden voor onbepaalde tijd. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep is dus grotendeels te wijten aan verdachte. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.

Inbeslaggenomen goederen

Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
75 (vijfenzeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
37 (zevenendertig) dagen hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2 pistolen, merk Glock, en 1 magazijnhouder.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. M.J.F. van der Wolf, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 15 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.