ECLI:NL:GHARL:2021:8916

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
21-002549-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware en eenvoudige mishandeling in amateurvoetbal na sliding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was aangeklaagd voor zware mishandeling en eenvoudige mishandeling na een sliding tijdens een amateurvoetbalwedstrijd op 8 april 2018, waarbij het slachtoffer een enkelfractuur en afgescheurde enkelbanden opliep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de risico's van een sliding, maar dat zijn intentie was om de bal te spelen en niet om letsel toe te brengen. De scheidsrechter, die als objectieve waarnemer werd beschouwd, bevestigde dat de sliding op een afstand van twee meter werd ingezet en dat er ruimte was om de bal te spelen. Het hof concludeerde dat er geen opzet was om letsel toe te brengen, en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002549-19
Uitspraak d.d.: 15 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen van 26 april 2019 met parketnummer 18-136257-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.607,89, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.J.M. Nijholt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 2.607,89, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 8 april 2018, te [plaats1] , aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken enkel en/of afgescheurde enkelbanden, heeft toegebracht door met kracht tegen een enkel, althans een been, te trappen en/of te schoppen en/of een sliding te maken;
subsidiair
hij op of omstreeks 8 april 2018, te [plaats1] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door met kracht tegen een enkel, althans het been, te trappen en/of te schoppen en/of een sliding te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken enkel en/of afgescheurde enkelbanden ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
Op 8 april 2018 vond in [plaats2] een voetbalwedstrijd plaats tussen [club1] en [club2] . Aangever speelde in het team van [club2] en verdachte speelde in het team van [club1] . Een aantal minuten voor het einde van de wedstrijd kreeg aangever van achteren een hoge bal toegespeeld, over de verdediging van [club1] heen. Aangever liep op de keeper van [club1] af. Verdachte heeft daarop een sliding ingezet op de doorgebroken aangever. Daarbij heeft verdachte aangever op zijn rechterenkel geraakt. Aangever is ten gevolge van deze actie van verdachte ten val gekomen en heeft een enkelfractuur en afgescheurde enkelbanden opgelopen. Aangever is na de wedstrijd overgebracht naar het ziekenhuis en is nog diezelfde dag geopereerd. Het letsel heeft voor aangever grote en langdurige gevolgen gehad voor zijn werkende, sportieve en privéleven.
In deze zaak is de centrale vraag of kan worden vastgesteld dat de verdachte de sliding tackle te laat en op te korte afstand heeft uitgevoerd, en zo ja, of hij daarbij de aangever opzettelijk (zwaar) lichamelijk letsel heeft willen toebrengen dan wel een aanmerkelijke kans op zulk letsel bewust heeft aanvaard ('op de koop toe heeft genomen').
Verdachte heeft verklaard dat het niet zijn bedoeling is geweest om aangever letsel toe te
brengen. Ook uit de overige bewijsmiddelen is van vol opzet naar het oordeel van het hof niet gebleken.
Weliswaar blijkt uit zich in het strafdossier bevindende verklaringen dat, voorafgaand aan de overtreding van verdachte op aangever, aangever een overtreding op verdachte heeft
gemaakt waarvoor de scheidsrechter een vrije trap aan het team van verdachte ( [club1] )
heeft toegekend. Dat verdachte vervolgens, bij die eerdere overtreding, tegen aangever zou
hebben gezegd: "Wacht maar af, ik pakje nog terug”, is verklaard door aangever zelf en
twee spelers (de getuigen [getuige1] en [getuige2] ) van het team van aangever ( [club2] ),
terwijl verdachte met zoveel woorden heeft ontkend dat hij dit heeft gezegd. In elk geval kan naar het oordeel van het hof uit hetgeen zou zijn voorgevallen bij of meteen na die
eerdere overtreding niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat verdachte
(vervolgens) het volle opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
Het hof constateert dat verdachte heeft verklaard dat hij zich wel bewust was van de risico’s van een sliding tackle in het algemeen, maar dat het zijn bedoeling was om de bal te spelen en dat hij er zeker van was dat dit zou gaan lukken.
Het hof hecht daarnaast in het bijzonder waarde aan de verklaringen van de scheidsrechter. Vanuit zijn taak als scheidsrechter wordt hij bij uitstek geacht een objectieve en correcte waarneming te doen. De scheidsrechter heeft verklaard dat hij heeft waargenomen dat de verdachte de sliding heeft ingezet op een afstand van twee meter tot de aangever. Er was volgens de scheidsrechter ruimte om de sliding in te zetten, de bal was bereikbaar. Hij gaf de rode kaart louter en alleen omdat er sprake was van een situatie waarbij een doorgebroken speler met scoringskans onderuit werd gehaald. De timing van de sliding was verkeerd, maar de kracht van de sliding was niet dusdanig hoog dat er een rode kaart zou moeten volgen.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de actie van verdachte, voor zover deze op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld, een gedraging betrof die naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het toebrengen van pijn of letsel aan het slachtoffer, dat verdachte zou moeten worden geacht dat gevolg bewust te hebben aanvaard. Van opzettelijk handelen is derhalve niet gebleken. Dit betekent dat het hof verdachte van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde zal vrijspreken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.607,89. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. M. Aksu, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 15 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.