ECLI:NL:GHARL:2021:8904

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
200.279.876
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onderbrenging van in eigen beheer opgebouwde pensioenrechten aan verzekeraar afgewezen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, hebben appellanten, die als aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap Beheer fungeerden, een vordering ingesteld tot overdracht van hun in eigen beheer opgebouwde pensioenrechten aan een verzekeraar. De vordering werd afgewezen, omdat in de koopovereenkomst van 9 januari 2011 tussen appellanten en Beuys, Joseph B.V. afspraken waren gemaakt die het instellen van een dergelijke vordering uitsloten. Appellanten vorderden deze overdracht omdat zij zich zorgen maakten over de continuïteit van hun pensioenuitkeringen, die door Beheer werden gedaan, en de financiële situatie van Beheer was verslechterd.

Het hof oordeelde dat de vordering niet toewijsbaar was, omdat de pensioenovereenkomst tot op heden werd nagekomen en appellanten zich in de koopovereenkomst hadden verbonden om geen vordering tot onderbrenging van de pensioenrechten in te stellen. Het hof benadrukte dat de verwijten van appellanten aan Beheer, met betrekking tot de financiële situatie en het niet nakomen van verplichtingen, niet konden leiden tot een toewijzing van de vordering, aangezien de betrokken partijen in deze procedure niet waren betrokken. De proceskosten werden aan appellanten opgelegd, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.279.876
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 7920245)
arrest van 21 september 2021
in de zaak van

1.[appellant1] ,

2.
[appellante2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
advocaat: mr. M.J. Meijer,
tegen
de besloten vennootschap
[geïntimeerde] Beheer B.V.,
gevestigd te Beverwijk,
geïntimeerde in hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Beheer,
advocaat: mr. J.M. Frons.
Appellant 1 wordt hierna [appellant1] genoemd, appellante 2 [appellante2] en appellanten samen in enkelvoud [appellanten] c.s.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Het hof heeft in deze zaak op 11 mei 2021 een tussenarrest gewezen, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald. Die zitting is gehouden op 7 september 2021. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt, waaraan de pleitnotities van beide partijen zijn gehecht. Partijen hebben om arrest gevraagd en het hof heeft een datum voor arrest bepaald.

2.De beoordeling van het hoger beroep

samenvatting en beslissing
2.1
[appellanten] c.s. was enig aandeelhouder en bestuurder van Beheer. Beheer had drie dochterondernemingen die zich bezig hielden met activiteiten op het gebied van onderwijs en detachering van metaalwerkers. [appellanten] c.s. heeft over de periode 1993 tot 2008 in eigen beheer pensioen opgebouwd, ondergebracht bij Beheer. Op 9 januari 2011 heeft [appellanten] c.s. de aandelen in Beheer verkocht aan Beuys, Joseph B.V. (Beuys). In de koopovereenkomst zijn afspraken over het pensioen gemaakt. [appellant1] ontvangt maandelijks een pensioenuitkering van Beheer van ongeveer € 1.000,- bruto. Naar aanleiding van een mededeling van de directeur van Beuys, de heer [naam1] , maakt [appellanten] c.s. zich zorgen of en hoelang deze pensioenbetalingen nog zullen worden uitgekeerd. [appellanten] c.s. vordert in deze procedure overdracht van zijn pensioenaanspraken aan een verzekeraar.
2.2
Het hof beslist dat de vordering van [appellanten] c.s. niet wordt toegewezen. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.
gebeurtenissen voor en na de koopovereenkomst van 9 januari 2011
2.3
In 2011 was de financiële situatie van Beheer slecht; er werden al jaren verliezen geleden, veroorzaakt door gezondheidsproblemen van [appellant1] en de kredietcrisis. Dit was voor [appellanten] c.s. aanleiding om Beheer te verkopen. Beuys heeft gereageerd op een advertentie, waarna de koopovereenkomst is gesloten. Beuys werd behalve aandeelhouder ook bestuurder van Beheer. [appellant1] en [appellante2] zijn na de koopovereenkomst voor Beheer blijven werken. Beheer heeft na enkele maanden besloten om de activiteiten te staken, omdat het niet lukte deze winstgevend te maken. De arbeidsovereenkomsten zijn na één jaar beëindigd en de dochterondernemingen van Beheer zijn geliquideerd.
het verwijt van [appellanten] c.s.
2.4
[appellanten] c.s. verwijt Beheer dat zij de inspanningsverplichting om winstgevend te worden niet is nagekomen: in strijd met de bestendige gedragslijn heeft de bestuurder Beheer uitgehold door winsten elders onder te brengen. De opdrachten en werkzaamheden van Beheer zijn in andere vennootschappen ondergebracht die niet tot de groep van Beheer behoorden. Dit is volgens [appellanten] c.s. handelen in strijd met de goede zeden en de goede trouw. [appellanten] c.s. biedt hiervan bewijs aan.
2.5
Deze verwijten van [appellanten] c.s. – nog daargelaten de vraag of deze, gelet op het ontbreken van een voldoende feitelijke onderbouwing daarvan, al zouden kunnen worden toegewezen – kunnen alleen gericht worden tot de koper/bestuurder van Beheer, Beuys en/of diens bestuurder [naam1] . Die zijn geen partij in deze procedure, zodat die verwijten alleen al om die reden niet tot een tekortkoming of onrechtmatige daad van Beheer zelf kunnen leiden. Dit betekent dat deze verwijten in deze procedure niet behandeld kunnen worden en er geen plaats is voor een bewijsopdracht.
de pensioenovereenkomst wordt nagekomen
2.6
Allereerst is van belang dat de pensioenovereenkomst tot op heden wordt nagekomen. [appellant1] ontvangt namelijk zijn maandelijkse pensioenuitkering. Dit ondanks het feit dat de financiële situatie van Beheer slecht is en die betalingen mogelijk worden gemaakt door stortingen van Beuys aan Beheer.
de koopovereenkomst van 9 januari 2011
2.7
Partijen hebben ten tijde van de koop afspraken gemaakt over het pensioen van [appellanten] c.s.. In de overeenkomst is daarover in artikel 5.1 het volgende opgenomen:

(j) De pensioenverplichting van de Vennootschap per 1-1-2011 ter grootte van € 162.000,- en waaraan dotaties vanaf 31 december 2008 zijn beëindigd (…) is (…) de enige verplichting van de Vennootschap, haar dochterbedrijven en/of Stichting aan Verkoper 1, Verkoper 2 en/of Verkopers. (…)
(l) Verkoper1 en Verkoper 2 zullen gedurende de periode dat Beuys eigenaar is van de Vennootschap niet vorderen dat pensioenovereenkomst wordt ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij of vergelijkbaar.
2.8
[appellanten] c.s. wil dat de pensioenaanspraken worden overgedragen naar een verzekeringsmaatschappij. Tijdens de zitting is toegelicht dat het [appellanten] c.s. daarbij gaat om het nog resterende bedrag: van het in de overeenkomst afgesproken bedrag van € 162.000,- is inmiddels een deel al aan hem uitgekeerd door de pensioenuitkering van ongeveer € 12.000,- per jaar. [appellanten] heeft zich in artikel 5.1 onder (l) van de overeenkomst verplicht om geen onderbrenging van de pensioenovereenkomst te vorderen. Beheer heeft toegelicht dat de bepalingen over het pensioen zijn opgenomen vanwege de slechte financiële situatie van de onderneming(en) in 2011 en daarvoor. In 2008 zijn de pensioendotaties door financiële nood gestopt, zodat er geen verdere opbouw meer plaatsvond. Het was ook in 2011 al duidelijk dat de pensioentoezegging van een levenslang pensioen op het niveau van de pensioenbrieven niet nagekomen kon worden. Om de risico’s voor Beheer af te bakenen is de pensioenaanspraak beperkt en is afgesproken dat er geen afstorting zou plaatsvinden. [appellanten] c.s. is hiermee akkoord gegaan.
2.9
[appellanten] c.s. heeft deze stellingen niet weersproken. Hij werd tijdens de onderhandelingen over de koopovereenkomst bijgestaan door een (fiscaal) adviseur. [appellanten] c.s. is dan ook aan artikel 5.1 onder (l) gebonden en dat betekent dat de vordering alleen al om deze reden niet toewijsbaar is. [appellanten] heeft op de zitting nog aangevoerd dat bepaling (l) ziet op onderbrenging op grond van artikel 23 van de Pensioenwet en dat de vordering in deze procedure is ingesteld als schadebeperkende maatregel. Dat standpunt is niet juist, omdat de vordering (ook als het zou gaan om schadebeperking) onderbrenging van de pensioenaanspraken bij een verzekeringsmaatschappij inhoudt en het dus gaat om de vordering als genoemd onder (l). Overigens verwijst artikel 5.1 onder (l) niet naar artikel 23 van de Pensioenwet. Daarnaast is er, ook los van deze bepaling, geen zelfstandige verplichting tot afstorting van het pensioen.
2.1
[appellanten] c.s. stelt nog dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Beheer zich op artikel 5.1 onder (l) beroept. Het is niet duidelijk op welke feiten en omstandigheden [appellanten] c.s. zich in dit verband beroept. Het feit dat de financiële situatie bij Beheer slecht is kan dit beroep niet rechtvaardigen. Ook ten tijde van de verkoop in 2011 was dat zo en was het duidelijk dat de pensioentoezegging niet nagekomen zou kunnen worden. [appellanten] heeft zijn beroep verder niet feitelijk onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
de proceskosten
2.11
De kantonrechter heeft [appellanten] c.s. in de werkelijke proceskosten veroordeeld en heeft die kosten vastgesteld op € 3.500,-. [appellanten] c.s. is het hiermee niet eens. Het hof ziet geen reden om deze veroordeling te vernietigen. De kantonrechter heeft dit oordeel gebaseerd op de koopovereenkomst en de omstandigheid dat [appellanten] c.s. Beheer rauwelijks heeft gedagvaard. In 2016 heeft een advocaat van [appellanten] c.s. Beheer aangeschreven over deze kwestie, maar toen is onderbrenging van het pensioen niet aan de orde geweest. Beheer heeft op die brief gereageerd en daarna heeft [appellanten] c.s. niet meer van zich laten horen tot de dagvaarding. Dat heeft [appellanten] c.s. in hoger beroep niet weerlegd. [appellanten] c.s. stelt alleen dat een ingebrekestelling zinloos zou zijn, maar niet dat [appellanten] c.s. vóór de procedure te beginnen Beheer heeft verzocht om externe onderbrenging van de pensioenaanspraken, laat staan dat [appellanten] c.s. daarover (op andere wijze) met Beheer heeft gecommuniceerd en/of heeft geprobeerd om tot een gezamenlijke oplossing te komen. Dat klemt in het dit geval te meer, nu [appellanten] c.s. zijn vordering in eerste aanleg slechts heeft gebaseerd op de stelling dat Beuys na 2011 niet serieuzer heeft geprobeerd Beheer winstgevender te maken. [appellanten] c.s. had zich echter moeten realiseren dat dit, aan Beuys gemaakte, verwijt, niet tot toewijzing van een tegen Beheer ingestelde vordering zou kunnen leiden, nog daargelaten dat het feitelijk niet voldoende is onderbouwd. In die rauwelijkse dagvaarding ziet het hof ook voldoende aanknopingspunten om te oordelen dat [appellanten] c.s. misbruik van procesrecht heeft gemaakt en aldus de werkelijke proceskosten in eerste aanleg moet dragen.
2.12
[appellanten] c.s. wordt ook in hoger beroep in het ongelijk gesteld. Dit bekent dat [appellanten] c.s. wordt veroordeeld in de proceskosten. Beheer vraagt ook in hoger beroep om toekenning van de werkelijke kosten. Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van het liquidatietarief. Daarvoor is alleen aanleiding als sprake is van misbruik van procesrecht: als de vordering is gebaseerd op feiten of omstandigheden waarvan de eisende partij de onjuistheid kent of moet kennen, of op stellingen waarvan hij op voorhand moet begrijpen dat deze geen kans van slagen hebben [1] . Met het oog op de toegang tot het recht moet de rechter de vraag of hiervan sprake is met terughoudendheid toetsen. [appellanten] c.s. heeft in hoger beroep de grondslagen van zijn vordering nader uitgebreid en toegelicht. Dat is ook in overeenstemming met de herstelfunctie van het hoger beroep. Hoewel deze grondslagen niet slagen, oordeelt het hof dat van misbruik van procesrecht geen sprake is.

3.De slotsom

3.1
Het hoger beroep slaagt niet. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen.
3.2
[appellanten] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Deze kosten worden vastgesteld op € 760,- voor griffierecht en € 2.228,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten tarief II).

4.De beslissing

Het hof, recht doende,
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 januari 2020;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Beheer vastgesteld op € 760,- voor verschotten en € 2.228,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, S.B. Boorsma en T.J. Zuiderman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 september 2021.

Voetnoten

1.HR 29-6-2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516