ECLI:NL:GHARL:2021:8896

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
200.274.064
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wilsbekwaamheid en testamentaire beschikkingen in het kader van geestelijke stoornis

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de wilsbekwaamheid van de erflaatster centraal, die op 27 september 2017 is overleden. De appellanten, achterneven en achternichten van de erflaatster, hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank die hun vordering tot nietigverklaring van het testament van 9 mei 2016 afwees. De appellanten stellen dat de erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament leed aan een geestelijke stoornis, namelijk dementie, waardoor zij niet in staat was om haar wil te bepalen. Het hof verwijst naar eerdere medische verklaringen en rapporten die de wilsbekwaamheid van de erflaatster in twijfel trekken, maar ook naar rapporten die deze wilsbekwaamheid bevestigen. Het hof oordeelt dat de appellanten in de gelegenheid worden gesteld om bewijs te leveren dat de erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament niet wilsbekwaam was. De zaak wordt aangehouden voor het leveren van dit bewijs, waarbij het hof de procedure verder zal begeleiden. De uitspraak van het hof benadrukt de complexiteit van de beoordeling van wilsbekwaamheid in het kader van testamentaire beschikkingen, vooral wanneer er sprake is van geestelijke stoornissen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.064
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: NL19.11059)
arrest van 21 september 2021
in de zaak van

1.[appellante1] ,

wonende te [woonplaats1] ,

2. [appellant2] ,

wonende te [woonplaats1] ,
3. [appellant3],
wonende te [woonplaats1] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. W.P.G.M. Schellens-Stoks,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. L.D.M. Rubens-Snijders

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

Het hof verwijst naar het tussenarrest van 9 februari 2021.
Bij journaalbericht van 17 juni 2021 heeft mr. Schellens-Stoks de producties 48 tot en met 52 in het geding gebracht. Het hof heeft daarvan akte verleend.
Op 29 juni 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Advocaten hebben spreekaantekeningen voorgedragen en overgelegd.

2.De vaststaande feiten.

2.1.
[appellanten] en [geïntimeerde] zijn achterneven en achternicht van wijlen [de erflaatster]
, geboren [in] 1924 (hierna: erflaatster). Erflaatster was alleenstaand en had geen nakomelingen.
2.2.
Op 29 december 2008 heeft erflaatster een testament laten verlijden, dat zich niet bij de stukken bevindt.
2.3.
Op 29 augustus 2012 heeft erflaatster een notariële volmacht gegeven aan de heer
[naam1] (hierna: [naam1] ) met als doel het financieel beheer over haar vermogen te
voeren.
2.4.
Uit een factuur van notaris mr. [naam2] (hierna: notaris [naam2] ) van 17 maart 2015
blijkt dat de notaris in de periode van 23 januari 2015 tot 21 april 2015 diensten heeft verleend aan
erflaatster.
2.5.
In een brief van 30 maart 2015 van mr. [naam3] , kandidaat-notaris bij DNA
Notaris te Arnhem (hierna: [naam3] ) is voor zover hier van belang het volgende vermeld:
"(...)Ontwerpakte
Naar aanleiding van de bespreking bij u thuis waarbij ik uitgebreid met u heb gesproken
over de inhoud van uw testament, zend ik u hierbij het ontwerp voor uw testament, alsmede
een toelichting daarop.
Alleen de heer [geïntimeerde] erfgenaam
Voor de goede orde en ter voorkoming van misverstanden bevestig ik u dat u de heer
[geïntimeerde] tot enig erfgenaam van uw nalatenschap wilt benoemen. U gaf aan dat u
uw overige familieleden niets wilt nalaten, mede gezien het feit dat zij zonder overleg met u
contact hebben opgenomen met een notaris om zaken voor u te regelen.
(...)
Verklaring arts
Op uw eigen verzoek zult u een verklaring door een niet behandelend arts laten opstellen
waaruit blijkt dat u de gevolgen van het opstellen van het testament kunt overzien. U wilt
een dergelijke verklaring laten opstellen om iedere mogelijke discussie over uw
wilsbekwaamheid ten tijde van het ondertekenen van het testament te voorkomen. Graag
ontvang ik van u de verklaring van de arts, waarna we een afspraak kunnen maken voor het
ondertekenen van de akte. (...) ”
Het door [naam3] opgestelde concept testament is nimmer verleden.
2.6.
Op 18 april 2015 heeft erflaatster haar bovenbeen gebroken en is zij opgenomen
geweest in het CWZ te Nijmegen en aansluitend in zorginstelling Kalorama ter revalidatie tot september
2015. Erflaatster heeft hierbij [appellant3] (één van de eisers) aangewezen als
contactpersoon.
2.7.
Tijdens het verblijf van erflaatster in het CWZ is op 21 april 2015 door notaris
[naam2] een levenstestament verleden waarin onder meer i) de in 2012 aan [naam1]
verleende volmacht is ingetrokken, ii) [appellant2] en [appellant3] (beiden eisers) als
gevolmachtigden zijn aangewezen tot behartiging van de vermogensrechtelijke belangen
van erflaatster en iii) is aangegeven dat erflaatster [naam1] en [geïntimeerde] niet als mentor,
bewindvoerder of curator wenst.
2.8.
Op 27 april 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen advocaat mr. I. van
Bekkum (hierna: Van Bekkum) en erflaatster. In het gespreksverslag dat van deze
bespreking is opgesteld door Van Bekkum op 4 mei 2015, is voor zover van belang het
volgende vermeld:
“(…)
Met u heb ik vervolgens een uitvoerig gesprek gehad in aanwezigheid van twee getuigen
(uw huishoudelijke hulp, en een ver familielid, een zekere [geïntimeerde] ). (...)
Diverse malen heb ik tijdens het telefoongesprek u persoonlijk aan de lijn gehad. U hebt op
al die momenten zelf een aantal dingen gezegd. Zo hebt u onder meer aangegeven dus u het
niet eens bent met hetgeen notaris [naam2] heeft gedaan, het was nooit uw bedoeling om de
volmacht te herroepen, het was ook niet de bedoeling dat de betreffende familieleden als
gevolmachtigden zouden worden aangewezen, en u bent nu helemaal klaar met hen. U
vertelde verder dat u in contact wil komen met een notaris om een nieuw testament te laten
opstellen. Ook hebt u mij nogmaals verteld dat u de volmacht die notaris [naam2] heeft
opgesteld, niet geldig vindt.
U vertelde mij verder dat u al met de heer [naam1] had besproken dat er een andere
notaris moest komen om de volmacht van notaris [naam2] bij notariële akte te herroepen. Ik
begreep dat er inmiddels contact is gelegd met mr. Laumans, die voor u een akte
herroeping zou kunnen opstellen, maar ook u kan adviseren bij het opstellen van een nieuw
testament. Hij is afgelopen vrijdagochtend bij u op bezoek geweest en heeft met u over de
kwestie hebben gesproken.
Aangezien u [zich] nog steeds door de verre familie onder druk gezet voelt en u daar geen zin in hebt omdat u zelf heel goed weet hoe u de zaken regelen wilt, hebt u mij nogmaals
gevraagd om uw belangen verder te behartigen en er alles aan te doen dat de akte van
notaris [naam2] ongedaan wordt gemaakt/wordt herroepen, en verder u met raad en daad
in alle door u gewenste zaken/geschillen bij te staan. U wilt daarnaast niet dat de familie
als gevolmachtigde optreedt, maar wel de heer [naam1] of anders [geïntimeerde] .
(...)"
2.9.
In een brief van 4 mei 2015 heeft Van Bekkum aan Kalorama laten weten dat
[geïntimeerde] als contactpersoon van erflaatster zal fungeren.
2.10.
Van Bekkum heeft in een brief van 8 mei 2015 aan erflaatster onder meer het
volgende geschreven:
“(…)
Deze week is er discussie geweest over de vraag wie als uw contactpersoon voor Kalorama
moest optreden. U wilde dat [geïntimeerde] contactpersoon is, maar [appellant3] en [appellant2] menen dat zij
contactpersoon moesten zijn aangezien zij de volmacht hebben.
Die volmacht hebt u echter nooit willen geven. U had mij al eerder gevraagd om die
volmacht ongedaan te laten maken, zodat [geïntimeerde] en [naam1] als uw
gevolmachtigden zouden kunnen gaan optreden.
(...)
Omdat er echter toch onduidelijkheid bestond en u die onduidelijkheid niet wilt, heb ik u
vanochtend (8 mei) bezocht. Nogmaals vertelde u mij dat u wilt dat [geïntimeerde] contactpersoon
is. U was niet te spreken over het handelen van [appellant3] en [appellant2] . Vooral hun optreden tegen
de notaris en tegen [geïntimeerde] (op 2 mei) maakt u duidelijk dat hun belangen kennelijk ergens
anders liggen.
(...)
Ik begreep dat notaris Laumans inmiddels bij u op bezoek is geweest, de kwestie met u heeft
besproken en alsnog de nieuwe volmacht/levenstestament heeft gepasseerd. Dit betekent
dus dat er ook voor Kalorama geen onduidelijkheid meer hoeft te bestaan over de vraag
wie als contactpersoon heeft te gelden.
Ik hoop dat deze nieuwe situatie eindelijk rust voor u creëert. Uit ons gesprekje begreep ik
immers dat het getouwtrek dat over uw rug plaatsvond, niet was wat u wilde. Uw wensen
waren namelijk steeds duidelijk. Geen [appellant2] en [appellant3] , maar [geïntimeerde] en [naam1] . (...) ”.
2.11.
Bij notariële akte van 8 mei 2015 heeft erflaatster haar levenstestament van
21 april 2015 herroepen en heeft zij [geïntimeerde] gevolmachtigd tot behartiging van haar
vermogensrechtelijke belangen.
2.12.
Op 12 mei 2015 heeft [appellanten] de rechtbank verzocht tot het instellen van een
meerderjarigenbewind over het vermogen van erflaatster alsmede tot mentorschap.
2.13.
Dr. [naam4] , ouderenpsychiater (hierna: [naam4] ) heeft - met het oog op
het voeren van verweer op het in r.o. 2.12 genoemde verzoek - op 20 mei 2015 een
verklaring opgesteld van een door hem op die dag verricht onderzoek. In deze verklaring is
door [naam4] het volgende geconcludeerd: waarin, voor zover hier relevant, het volgende
is opgenomen:
“(…) Conclusie:
Er is geen sprake van een geestesstoornis, niet in psychiatrische zin en ook geen
cognitieve stoornissen (dementie). Zodoende is er dan ook geen enkele grond te
twijfelen aan de wilsbekwaamheid van mw. (...) ”.
2.14.
In de procedure met betrekking tot het door De Bruijn verzochte bewind en
mentorschap heeft mr. L.A.P. Arends (hierna: Arends) als advocaat van Kalorama op 5 juni
2015 een brief gezonden aan de rechtbank waarin is geschreven dat erflaatster zich ambivalent
uitlaat over wie de contactpersoon moet zijn; [appellanten] of [geïntimeerde] en dat Kalorama
twijfelt aan de wilsbekwaamheid van erflaatster.
2.15.
Op 8 juni 2015 heeft Arends een medische verklaring overgelegd van specialist
ouderengeneeskunde van ZZG Zorggroep, [naam5] (hierna: [naam5] )
waarin voor zover relevant het volgende is opgenomen:
“(...) Hierbij verklaar ik, ondergetekende, dat mevrouw [de erflaatster] , geboren [in] 1924,
momenteel verblijvend op afdeling Kastanjedal, Stichting Kalorama te Beek Ubbergen, niet
in staat is haar vermogensrechtelijke en niet vermogensrechtelijke belangen naar behoren
te behartigen.
Ik acht betrokkene ooknietin staat tot het geven van een evenwichtig oordeel als het gaat
over de keuze van een bewindvoerder/ster c.q. mentor. (...) ”.
[naam5] heeft de verklaring op 18 juni 2015 voorzien van nadere toelichting. Hierin staat
dat erflaatster is getest en onderzocht en dat sprake is van een verminderd korte
termijngeheugen, verminderde oriëntatie, verminderd inzicht in haar status van zorg en
welzijn en haar financiële zaken.
2.16
In een verslag van de afdeling geriatrie van het CWZ te Nijmegen naar aanleiding
van een bezoek van erflaatster op 23 juni 2015 is onder meer het volgende vermeld:
“(...) We kunnen stellen dat het geheugen verder achteruit is gegaan ten opzichte van een
eerder bezoek (2jr geleden) er is mogelijk sprake is van een Dementie.
Het overzicht houden is moeilijker en ook het korte termijn geheugen is
gestoord. (...)’’
2.17.
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 16 juli 2015 is
het vermogen van erflaatster onder bewind gesteld en is een mentorschap ingesteld. De Gelderse Stichting tot Beheer en Bewindvoering (hierna: GSBB) is hierbij met deze taken belast. Mevrouw [naam6] (hierna: de bewindvoerder) heeft deze taken namens de GSBB op zich genomen.
2.18.
In een - door erflaatster ondertekende en geparafeerde - brief van Van Bekkum
aan haar van 9 september 2015 is, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
“ (...) Bij onze bespreking hebt u verder een aantal keren herhaald dat u van [appellant3] en [appellant2]
af wilt. U hebt er spijt van dat ze in uw testament staan. U wilt het testament anders
regelen. (…) Ik ken meerdere notarissen die bereid zouden kunnen zijn om u hierin te adviseren. ”
2.19.
Op 30 september 2015 heeft Van Bekkum notaris [naam7] (hierna: notaris [naam7] ) bij
erflaatster geïntroduceerd. In een brief van Van Bekkum aan erflaatster van 30 september
2015 waarin hij verslag doet van deze bespreking vermeldt hij onder meer:
“(...)
U begreep dat die ochtend een notaris op bezoek zou komen. Het doel van zijn bezoek is
niet alleen om nader kennis te maken, maar ook te bekijken of hij iets voor u kan betekenen
als het gaat om het aanpassen van uw testament. U hebt namelijk in diverse gesprekken
aangegeven dat u uw testament wenst te wijzigen, maar dat u nog niet weet hoe u de zaken
precies geregeld wilt zien. Wel hebt u diverse malen in ieder geval tegenover mij duidelijk
verklaard dat u niet meer wilt dat de familie in [woonplaats1] [appellanten] nog uw
erfgenamen zijn.
(...)
Rond 12.00 uur ben ik gebeld door notaris [naam7] . Hij vertelde dat het gesprek goed was verlopen en dat hij u ervaart als een dame die prima kan aangeven wat u wel of niet wilt. (…) Resultaat van het gesprek was dat notaris [naam7] bereid is u behulpzaam te zijn bij het
opstellen van een nieuw testament, mits de dokter (een psychiater) vindt dat u in staat bent
om een testament te laten opstellen. Hij vroeg in dat kader om de contactgegevens van
dokter [naam8] , om toezending van de eerdere medische verklaringen en om toezending
van de contactgegevens van de bewindvoerder/mentor, [naam6] .
(...)".
2.20.
Op 12 oktober 2015 heeft Van Bekkum in een brief aan erflaatster onder andere het
volgende geschreven:
“(...)Wel wist u te vertellen dat iemand u had geadviseerd om hoger beroep in te stellen. U wist niet meer precies wie het was, maar na enig doorvragen leek het voor de hand te liggen dat [naam9] u hierover heeft benaderd.
Aangezien u zowel in Kalorama als na thuiskomst diverse malen had gezegd dat u het wel prettig vindt dat er iemand is die als bewindvoerder met u meedenkt en ervoor zorgt dat anderen geen misbruik van uw situatie kunnen maken, was het voor mij een verrassing dat u opeens aangaf om wel in hoger beroep te willen gaan. Toen ik dat met u besprak, gaf u aan dat u ook niet wist waarom u mij dat had gevraagd, maar u vroeg mij wat ik u zou adviseren.
Ik heb u duidelijk gemaakt dat uit alle gesprekken die ik hierover met u heb gehad, mij duidelijk is geworden dat u rust ervaart omdat uw financiële belangen worden behartigd door een professional. Gebleken is immers dat er dingen met uw geld gebeurd zijn, waarvan u zich niet meer kon herinneren dat die hadden plaatsgevonden. U had begrepen dat [geïntimeerde] geld heeft geleend, en u wist wel dat hij dit geld uiterlijk dit jaar moet hebben terugbetaald. U vertelde wel dat u het beter zou hebben gevonden als die afspraken op papier zouden zijn gezet.
U sprak ook met mij over de notaris die voor u het nieuwe testament moet gaan regelen. U had van de notaris niets meer vernomen, maar u verwacht wel op korte termijn nader bericht van hem.
De notaris heeft over het wijzigen van het testament contact gehad met de bewindvoerder
( [naam6] ) en heeft verder aangegeven dat hij, alvorens een testament te laten
passeren, eerst onderzoek wil laten doen naar uw geestvermogens. Het is voor hem
belangrijk hoe het precies met uw geestvermogens is gesteld. Het is ook hem duidelijk dat u
bepaalde dingen prima kunt verwoorden, maar dat er ook dingen zijn waar u wat meer
moeite mee hebt. Ik begreep van hem dat hij daarover dr. [naam8] zou gaan benaderen
om onderzoek te laten verrichten. Ik wacht wat dat betreft de ontwikkelingen af. De afspraak is immers dat de kwesties rond het testament geregeld zullen worden door de notaris en u.
De conclusie van het gesprek was dat u geen hoger beroep wenst in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank. Mocht in de toekomst blijken dat u wel degelijk in staat bent om uw eigen belangen naar behoren te behartigen, kan beëindiging van de maatregel overwogen worden. U gaf zelf echter aan dat u door de ene partij naar links en door de andere partij naar rechts wordt geduwd, en dat u dat niet wilt. Alleen al daarom vindt u het prettig dat er een bewindvoerder is die ten behoeve van uw belangen optreedt. (…)”.
2.21.
Op 15 oktober 2015 is namens erflaatster hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank wat betreft het instellen van het mentorschap.
betrof.
2.22.
In een schriftelijke verklaring van mevrouw [naam10] , thuiszorgmedewerker
van ZZG-Zorggroep van 24 december 2015 heeft zij de bewindvoerder onder meer laten
weten dat erflaatster niet meer in staat is om eigen regie te voeren. Ook vermeldt [naam10]
dat het abstracte denkvermogen van erflaatster is aangetast, dat zij beïnvloedbaar is
door derden en niet in staat is haar eigen belang voorop te stellen. Ze kan daardoor keuzes
maken die op andermans belang gestoeld zijn. Erflaatster heeft daartoe onvoldoende inzicht.
2.23.
In een rapport van 17 maart 2016 opgesteld door [naam8] , psychiater is, voor zover hier van belang, onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Cliënte kan reflecteren op zichzelf. Ze reageert adequaat op kritische vragen ten aanzien
van haar gezondheid en haar familie. Ze kan goed duidelijk maken hoe ze daarover denkt.
Ze realiseert zich dat ze oud is en dat haar leven binnen afzienbare tijd zal eindigen.
Cliënte realiseert zich wat de consequenties zijn van het opheffen van het mentorschap en
van het eventueel veranderen van haar testament.
Ik heb onvoldoende aanwijzingen gevonden die pleiten voor de diagnose dementie. (...)
(...)
Beantwoording van de vragen
Mijns inziens zijn er geen redenen om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van cliënte.
Cliënte is goed in staat om zich een mening te vormen en de consequenties van haar daden
te overzien. Ze kan ook nadenken over eventuele alternatieven en een afweging maken.
Beperkende factoren zijn haar slechte gehoor en het met de leeftijd samenhangende
geheugenverlies. Hier zal rekening mee moeten worden gehouden wanneer cliënte
belangrijke beslissingen wenst te nemen. (...) ”.
2.24.
Erflaatster is van 27 februari 2016 tot 7 maart 2016 opgenomen geweest in het
RadboudUMC.. In een brief aan de huisarts van erflaatster van 7 maart 2016 is onder meer het volgende bericht:
"(…)
Reden van opname:
Pneumonie met exacerbatie COPD.
Medische Voorgeschiedenis
2013 COPD Gold II. 2013. Osteoporose. Cognitieve stoornissen. Status na: 2013 Heupfractuur rechts. 2015 Tibia plateau fractuur rechts waarna revalidatie in Kalorama
(…)
Autoanamanese
Weet dat ze in het ziekenhuis is, denkt vanwege de benauwdheid, maar weet niet wat er aan de hand is. Laatste dagen geen andere klachten gehad (…)
Heteroanamnese(via achterneef en zijn echtgenote)
(…)Laatste dagen niet verward, niet gedesoriënteerd, geen hallucinaties, niet plukkerig. (…) Ze denken dat veel van de onrust veroorzaakt wordt door stress. Er zijn erfgenamen (andere achternichten en neven) die een bewindvoerder hebben aangesteld vanwege een dementie. Hier is ze een rechtszaak tegen begonnen. Achterneef zelf denkt niet dat er een dementie speelt.
Functioneel:
(…)ADL 3dd thuiszorg, komen sinds kort een extra keer om haar te herinneren om te eten.
(…)
Psychiatrisch onderzoek: helder bewustzijn, aandacht redelijk te trekken, en te behouden.
Georiënteerd in trias. Denken normaal van vorm, tempo en inhoud.
(…)
BESPREKING
Bovengenoemde 91-jarige vrouw, bekend met COPD werd opgenomen vanwege pneumonie met exacerbatie COPD. (…)Verder zagen we cognitieve problemen van geheugen en executief met heteroanamnestisch interferentie in het dagelijks leven
, (…) de patiënte is in goede conditie naar huis ontslagen. Patiënte krijgt 3 keer per dag thuiszorg.
2.25.
Op 9 mei 2016 heeft erflaatster een testament laten verlijden bij notaris [naam7]
onder herroeping van haar eerdere wilsbeschikkingen. Hierbij is [geïntimeerde] tot enig erfgenaam benoemd. Voor het geval deze erfstelling geen effect zou sorteren zijn [appellanten] en hun broer [naam11] tot erfgenamen benoemd.
2.26.
Bij brief van 11 mei 2016 heeft de bewindvoerder aan de rechtbank Gelderland
(team bewind) onder meer het volgende geschreven:
"(…) Per e-mail heeft notaris [naam7] ons laten weten dat het testament op 9 mei 2016 is getekend.
Het opstellen van een testament is niet onze taak en het ligt niet op onze weg om de
geldigheid hiervan aan te vechten. Niettemin verschillen wij van zienswijze met notaris
[naam7] of het hier om de uiterste wil van rechthebbende gaat. Als vertegenwoordiger van
mevrouw zijn wij niet overtuigd dat er sprake is van uiterste wil. (...)”
2.27.
Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 mei 2016 is het
mentorschap over erflaatster vernietigd en het ingestelde bewind bekrachtigd.
2.28.
In de brief van 29 december 2016 (naar aanleiding van onderzoek op die datum van erflaatster) van [naam12] , klinisch geriater en [naam13] , verpleegkundig consulent, is aan de huisarts van erflaatster (onder meer) bericht dat bij erflaatster zeker sprake is van een matig gevorderde dementie. [1]
2.29.
Nadat [appellanten] aangifte tegen [naam1] heeft gedaan, is [naam1] in 2017
strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar voor onder meer
verduistering van gelden van erflaatster tot een bedrag van meer dan € 123.544,00.
2.30.
Op 27 september 2017 is erflaatster overleden.
2.31.
Bij e-mail van 3 mei 2018 heeft notaris [naam7] aan de advocaat van [appellanten]
onder meer het volgende geschreven:
“(…)
In de casus als de onderhavige spreekt het wat mij betreft voor zich dat ik de handleiding
wilscontrole met het daarbij behorende stappenplan heb gehanteerd.
Op 11 september 2015 bereikte mij per e-mail het verzoek van de advocaat van mevrouw
[de erflaatster] (cliënte), de heer Van Bekkum, of ik bereid was mijn diensten te verlenen
bij het wijzigen van haar testament.
(...)
Tussen de aangeleverde documenten bevonden zich ook twee met elkaar strijdige
doktersverklaringen.
(...)
Er werd vervolgens in overleg met cliënte en de bewindvoerster door mij een deskundige
ingeschakeld, de heer [naam8] , psychiater ter stede. Deze heeft cliënte op 29
januari 2016 onderzocht en zijn bevindingen in een uitvoerig rapport de dato 17 maart
daarna vastgelegd. Conclusie: hij had geen reden om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid
van cliënte. Vervolgens heb ik weer een aantal een op een besprekingen bij haar thuis
gevoerd over hetgeen zij in haar testament wenste te regelen. Dit heeft uiteindelijk geleid
tot het testament van 9 mei 2016. (...) ”.

3.Het geschil bij de rechtbank en in hoger beroep

3.1
In eerste aanleg hebben [appellanten] gevorderd dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat het testament van 9 mei 2016 van erflaatster nietig is, omdat het testament onder invloed van een geestelijke stoornis tot stand is gekomen;
2. voor recht verklaart dat derhalve het testament van 29 december 2008 als geldend moet worden aangemerkt;
3. [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2
De rechtbank heeft de vordering van [appellanten] afgewezen.
3.3
In hoger beroep vorderen [appellanten] , zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 14 oktober 2019, en:
1. toewijzing alsnog van de vordering van appellanten in eerste aanleg:
2. veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep;
3. veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling aan appellanten van al wat zij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan hem hebben voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling.
[geïntimeerde] voert gemotiveerd verweer en vraagt het hof het beroep van [appellanten] af te wijzen en [appellanten] te veroordelen in de kosten ervan.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
De bezwaren van [appellanten] komen erop neer dat het hof de zaak opnieuw in volle omvang moet beoordelen. [appellanten] vinden dat het testament nietig is omdat erflaatster op het moment van testeren niet in staat was om haar wil te bepalen. [appellanten] leggen in hoger beroep ter nadere onderbouwing van hun stelling een rapport over van [naam14] , arts, (hierna: [naam14] ) met als conclusie dat erflaatster (kort gezegd) wilsonbekwaam was op het moment van het verlijden van het testament van 9 mei 2016. [appellanten] doen een gespecificeerd bewijsaanbod, voor het geval er een bewijslast aan hun kant ligt. [geïntimeerde] heeft de stellingen van [appellanten] gemotiveerd weersproken.
4.2
Wie zich zoals [appellanten] erop beroept dat bij erflaatster in verband met een stoornis van haar geestesvermogens de wil tot het opmaken van de uiterste wilsbeschikking ontbrak, kan - gelet op de bewijsvermoedens van art. 3:34 lid 1 BW (“geacht te ontbreken”) - ermee volstaan te stellen en zo nodig te bewijzen dat (a) erflaatster ten tijde van het opmaken van de uiterste wilsbeschikking leed aan een geestelijke stoornis en (b) voorts dat deze stoornis toen een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsbeschikking betrokken belangen belette ofwel dat de wilsverklaring onder invloed van de geestelijke stoornis is gedaan.
4.3
Voor een redelijke waardering van de bij een uiterste wilsbeschikking betrokken belangen is vereist dat een testateur (hier: erflaatster) ten tijde van het maken daarvan inzicht heeft in de eigen (voor het erfrecht relevante) situatie en in staat is op het gebied van het erfrecht in vrijheid keuzes te onderscheiden en te maken en beslissingen te nemen, de gevolgen van die keuzes en beslissingen in rationeel en emotioneel opzicht te overzien en dit kenbaar te maken. Verder is vereist dat de testateur de informatie of voorlichting die zij voor het maken van de uiterste wilsbeschikking van de notaris of van anderen krijgt zodanig begrijpt dat zij deze bij het onderscheiden en maken van haar keuzes en beslissingen kan betrekken en dat kenbaar kan maken. In hoeverre sprake is of kan zijn van “een redelijke waardering” hangt niet alleen af van de aard en de zwaarte van de geestesstoornis maar ook van de aard en de ingrijpendheid van de uiterste wilsbeschikking en de aard en de zwaarte van de daarbij betrokken belangen. Tussen deze drie elementen bestaat een wisselwerking. Hoe zwaarder de geestesstoornis, hoe ingrijpender de beslissing en hoe zwaarder de belangen, des te hoger zijn telkens de eisen die aan een redelijke waardering mogen worden gesteld.
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat erflaatster een aanzienlijk vermogen had, zodat het om een aanzienlijk financieel belang gaat. Beide partijen gaan ervan uit dat erflaatster voorheen [appellanten] en een broer van hun als erfgenamen had aangewezen als secundair (in geval haar broer [naam15] al was overleden). Dat erflaatster dan vervolgens een andere achterneef als (primair) enig erfgenaam aanwijst is voor de betrokkenen een ingrijpende keus.
4.5
[appellanten] stellen onderbouwd dat (a) erflaatster ten tijde van het verlijden van het testament leed aan een geestelijke stoornis, te weten dementie, en (b) dat deze dementie zodanig was dat deze een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsbeschikking betrokken belangen belette dan wel de wilsverklaring onder invloed van de dementie is gedaan. [appellanten] hebben bepleit dat zij met het rapport van [naam14] voorshands bewezen hebben dat sprake was van een geestelijke stoornis zoals hiervoor bedoeld.
[geïntimeerde] heeft dit betwist.
4.6
Op grond van de hoofdregel in artikel 150 Rv draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast daarvan, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. [geïntimeerde] weerspreekt de stellingen van [appellanten] gemotiveerd. [appellanten] bepleiten dat erflaatster (kort gezegd) op 9 mei 2016 wilsonbekwaam was om het testament op te (laten) maken. Het ligt daarom op hun weg om hun stellingen te bewijzen. Van een bijzondere regel waaruit een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit is in dit geval geen sprake. Ook vloeit een andere bewijslastverdeling niet voort uit de eisen van redelijkheid en billijkheid. Het rapport van [naam14] is een rapport van een eenzijdig door [appellanten] ingeschakelde deskundige, en de conclusies daarvan worden door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist.
Het hof komt op grond van dat rapport (al dan niet in combinatie met ander materiaal in het dossier) ook niet tot het (bewijs)vermoeden dat erflaatster op het moment van testeren aan een geestelijke stoornis leed. Daaraan staat in de weg dat uit de voorliggende correspondentie (zie hiervoor bij 2.18 en 2.19) volgt dat de notaris voordat hij tot het verlijden van het testament overging niet “over één nacht ijs” is gegaan..
4.7
Het hof zal [appellanten] , nu zij (gespecificeerd) bewijs hebben aangeboden in de gelegenheid stellen tot het leveren van het bewijs zoals hiervoor in 4.6 bedoeld.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
5.1
laat [appellanten] toe te bewijzen dat (a) erflaatster ten tijde van het verlijden van het testament leed aan een geestelijke stoornis, te weten dementie, en (b) dat deze dementie zodanig was dat deze een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsbeschikking betrokken belangen belette dan wel de wilsverklaring onder invloed van de dementie is gedaan.
5.2
bepaalt dat, indien [appellanten] dat bewijs door middel van getuigen wensen te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. M.L. van der Bel, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
5.3
bepaalt dat partijen bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
5.4
bepaalt dat [appellanten] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zullen opgeven op de
roldatum 12 oktober 2021, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
5.5
bepaalt dat [appellanten] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dienen op te geven;
5.6
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, R.A. Dozy en R. Prakke-Nieuwenhuizen, ondertekend door de oudste raadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 september 2021.

Voetnoten

1.Productie 50 HB