ECLI:NL:GHARL:2021:8877

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
200.261.982/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot opvragen van bankafschriften door legitimaris-niet-erfgenaam in erfrechtelijke geschil

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde]. [Appellant] is de legitimaris-niet-erfgenaam van de overleden erflaatster, mevrouw [erflaatster], die in 2017 is overleden. De erflaatster had in haar testament [geïntimeerde] als enige erfgenaam benoemd en [appellant] en [naam2] onterfd. [Appellant] heeft een beroep gedaan op zijn legitieme portie en verzocht om inzage in en afschrift van alle bescheiden die hij nodig heeft voor de berekening van zijn legitieme portie. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] recht heeft op deze informatie en dat de medewerking van [geïntimeerde] niet is verkregen. Daarom heeft het hof [appellant] gemachtigd om de benodigde bankafschriften op te vragen bij de betrokken banken. Het hof oordeelt dat artikel 4:78 BW van toepassing is, ook tijdens de vereffening van de nalatenschap, en dat [appellant] rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van deze informatie. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen, maar het hof heeft de machtiging tot het opvragen van de bankafschriften verleend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.261.982/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 160325)
arrest van 21 september 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. D. van Riessen, kantoorhoudend te Ter Apelkanaal,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: voorheen mr. W.S. Santema, thans mr. F.P. van Dalen, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 17 december 2019 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- een H12 formulier van mr. Santema van 12 oktober 2020, met bijlage(n);
- een H12 formulier van mr. Van Riessen van 13 oktober 2020, met bijlage(n).
1.3.
De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben pleitaantekeningen overgelegd, die zijn gehecht aan het proces-verbaal dat is toegevoegd aan het dossier.
1.4.
Tijdens de comparitie zijn werkafspraken gemaakt, waarna de zaak is aangehouden om hieraan gevolg te geven. Nadien zijn binnengekomen de navolgende stukken:
- een akte uitlaten doorprocederen tevens wijziging eis van de zijde van [appellant] , met bijlage(n);
- een antwoordakte van de zijde van [geïntimeerde] .
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
1.5.
Bij brief van 15 juni 2021 is aan partijen bericht dat zij in verband met een rechterswissel recht hebben op een nieuwe mondelinge behandeling ten overstaan van de nieuwe combinatie. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Mevrouw [erflaatster] (verder: erflaatster), geboren [in]
1933, is overleden [in] 2017. Zij was de weduwe van [naam1] , geboren [in] 1929, die is overleden [in] 2005. Zij waren gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren, te weten [appellant] (1953), [geïntimeerde] (1964) en [naam2] (1954).
2.2.
De erfdelen als gevolg van het overlijden van vader [naam1] zijn vastgesteld op € 19.079,- per kind, vermeerderd met een rente van 6% vanaf de datum van overlijden.
2.3.
Erflaatster heeft op 8 april 2010 bij testament over haar nalatenschap beschikt. In dit testament heeft zij [geïntimeerde] tot haar enige erfgename benoemd en [appellant] en [naam2] onterfd. Verder is [geïntimeerde] benoemd tot executeur.
2.4.
[geïntimeerde] heeft op 24 maart 2017 de nalatenschap van erflaatster aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Aangezien zich geen van de uitzonderingen genoemd in artikel 4:202 BW voordoet, moet de nalatenschap worden vereffend conform de wet. [geïntimeerde] is vereffenaar van de nalatenschap.
2.5.
Bij brief van 3 mei 2017 heeft [appellant] een beroep gedaan op zijn legitieme portie.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg3.1. [appellant] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen om aan hem te verstrekken een aantal, in de dagvaarding nader omschreven, gegevens, onder verbeurte van een dwangsom. Verder heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen om aan hem te voldoen een bedrag van € 22.020,33 uit hoofde van de legitieme aanspraak.

3.2.
In het bestreden vonnis van 13 maart 2019 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

4.4. De vorderingen in hoger beroep

4.1.
[appellant] is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. Ook heeft hij in hoger beroep zijn eis gewijzigd en in zijn ‘Akte uitlaten doorprocederen tevens wijziging eis’ nogmaals zijn eis gewijzigd. [appellant] vordert:
I. te vernietigen het vonnis op 13 maart 2019 gewezen door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, onder rolnummer C/17/160325 / HA ZA 18-79 en;
II. [geïntimeerde] te veroordelen om uiterlijk binnen drie weken na betekening van het arrest aan [appellant] te verstrekken, de volgende stukken ter onderbouwing van de door [geïntimeerde] overgelegde boedelbeschrijving:
a.Restituties:
i Kosten betalingsverkeer ING € 13,20;
ii Woonfriesland huur en sleutelgeld € 43,95;
iii Woonfriesland eindafrekening energie P.M.
iv Zorgverzekeringspremie De Friesland € 151,30.
b.Belastingteruggaven:
i Teruggave IB 2016 € 413,-
ii Teruggave IB 2017 € 90,- P.M.
c.Inkomsten overig:
i Gemeentelijke bijstand € 116,32.
d.Belastingschulden:
i Huurtoeslag correctie € 264,-;
ii Zorgtoeslag correctie € 88,-;
e.Verzekeringskosten:
i Alles in 1 polis € 16,50;
f.Zorgkosten:i Restant zorgkosten [naam3] (Mantelaar) € 139,20;
ii Restant bewijs CAK € 46,-;
iii Restant bewijs Mediq € 60,08;
iv Verpleegkundige [naam4] € 100,- (alleen een ongetekend en ongedateerd urenbriefje overgelegd);
v Zorgpremie € 4,21;
vi Zorgkantoor € 60,-;
vii "veroorzaakt door Frl. Bewind" € 6.230,-
g.Kosten afhandeling nalatenschap:
i Huur Woonfriesland maanden april en mei € 1.274,22 (alleen bewijs middels bankafschrift van één afschrijving huur april € 637,11 op 03-04-2017);
h. Energiekosten:
i Nuon € 112,-;
ii Woonfriesland eindafrekening P.M.
i.Overige schulden:
i Overboekingen leefgeld van ING rekening 2 naar ING rekening 1 € 350,-.
ii Kosten betalingsverkeer ING € 13,20;
j. [geïntimeerde] te veroordelen om [appellant] binnen 14 dagen na betekening van het arrest te machtigen om zelf de bankafschriften over de periode 31 januari 2005 t/m 19 april 2016, subsidiair over de periode 28 april 2008 t/m 19 april 2016 op te vragen bij de Rabobank en de ING-bank en bij eventuele overige instanties indien de bankafschriften/mutaties van de voormalige Frieslandbank eventueel elders. En te bepalen dat indien zij daartoe niet overgaat, het arrest daartoe in de plaats treedt.
k. IB-aangiftes en -aanslagen van erflaatster vanaf 2005 tot heden, subsidiair vanaf een jaar na 2005 vanaf wanneer dergelijke stukken nog op te vragen zijn bij de belastingdienst;
l. Een overzicht voorzien van bewijsstukken, van het vermogensverloop van de door erflaatster aangegane hypothecaire geldlening, waarvoor zij op 24 april 2008 het recht van hypotheek verleende aan Frieslandbank N.V. tot een bedrag van € 135.000,-.
m. Informatie en bewijsstukken waaruit blijkt of en zo ja welk bedrag aan erflaatster is uitgekeerd inzake overwaarde na de levering van de woning van erflaatster op 7 december 2011 aan derden, waaronder de afrekennota van de notaris, alsmede het verloop van het eventueel uitgekeerde bedrag;
n. Een overzicht met bewijsstukken van alle door erflaatster gedane schenkingen en giften;
o. Bewijsstukken waaruit blijkt hoe (op grond van welk onderpand of geblokkeerde storting) [geïntimeerde] en haar echtgenoot zich borg konden stellen voor de lening van hun dochter ad € 132.000,-;
p. Bewijs kosten advocaat en griffierecht gerechtelijke procedures vanaf 2010 t/m 2016;
q. Bewijs aankoop, betaling, tenaamstelling, eventuele verkoop en vrijwaringsbewijs auto Peugeot;
r. Bewijs hoogte PGB budget 2013 t/m 2017.III. [geïntimeerde] te veroordelen tot het betalen van een dwangsom ten bedrage van € 1.000,- voor elke dag dat zij met het onder II genoemde in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,-, subsidiair [geïntimeerde] te veroordelen tot het betalen van een dwangsom ten
bedrage van € 1.000,- voor elke dag dat de geïntimeerde met het onder II j t/m r genoemde in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,-, meer subsidiair [geïntimeerde] te veroordelen tot het betalen van een dwangsom met een door het hof in goede justitie te bepalen hoogte en maximum voor elke dag dat [geïntimeerde] in gebreke blijft met door uw Hof te bepalen
letters van het onder II genoemde.
IV. [geïntimeerde] te veroordelen om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan aan hem terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
V. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten, begroot op € 131,- en indien zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met een bedrag van € 74,- aan nakosten, tevens vermeerderd met de explootkosten van de betekening van de uitspraak, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
Voorwaardelijke eis;
VI. [geïntimeerde] te veroordelen aan [appellant] te betalen zijn erfdeel van de nalatenschap van zijn op 31 januari 2005 overleden vader [naam1] ten bedrage van € 19.071,- vermeerderd met de conform het testament van [naam1] daarover te berekenen rente tot aan de dag van algehele voldoening;
VII. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellant] van de waarde van zijn legitieme portie in de nalatenschap van zijn [in] 2017 overleden moeder [erflaatster] , vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2017, althans vanaf de datum van de conclusie van repliek in eerste aanleg, althans vanaf een datum door het hof in goede justitie te bepalen.
4.2.
Ter zitting heeft [appellant] de vordering tot afgifte van de stukken vermeld onder 2a tot en met 2i ingetrokken, met uitzondering van de navolgende post vermeld onder zorgkosten:
"veroorzaakt door Frl. Bewind" € 6.230,-.
4.3.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

5.De beslissing in hoger beroep

5.1.
Waar het in deze zaak om draait is het saldo van de nalatenschap van erflaatster en de omvang van de legitimaire massa. [appellant] stelt dat hij van [geïntimeerde] onvoldoende informatie heeft ontvangen om de boedelbeschrijving te kunnen controleren en om de legitimaire massa te kunnen berekenen.
5.2.
[appellant] heeft terecht opgemerkt dat hij, in tegenstelling tot het oordeel van de rechtbank, schuldeiser is van de nalatenschap van erflaatster. Zijn vordering uit hoofde van zijn erfdeel in de nalatenschap van zijn vader valt onder de schulden zoals vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a BW. Zijn vordering uit hoofde van de legitieme portie valt onder artikel 4:7 lid 1 onder g BW. In zoverre slaagt zijn tweede grief.
5.3.
[appellant] kan als legitimaris-niet-erfgenaam tegenover de erfgenamen en de executeur aanspraak maken op inzage en afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie nodig heeft (artikel 4:78 lid 1 BW). [geïntimeerde] beroept zich er op dat artikel 4:78 BW tijdens de vereffening niet van toepassing is en [appellant] daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen. [appellant] zou zich volgens [geïntimeerde] op de voet van artikel 4:210 lid 1 BW moeten wenden tot de kantonrechter, die dan op verzoek van [appellant] aanwijzingen kan geven over inzage in en afschrift van alle bescheiden die voor de berekening van de legitieme nodig zijn.
Het hof stelt voorop dat uit de wet niet blijkt dat tijdens de vereffening het bepaalde in artikel 4:78 BW niet van toepassing is. Verder volgt het hof [geïntimeerde] niet in haar verwijzing naar de procedure ex artikel 4:210 BW. Uit de in 2020 aangepaste ‘Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter’ blijkt dat het niet (meer) mogelijk is dat belanghebbenden (waaronder [appellant] als schuldeiser) zelf aan de kantonrechter om een aanwijzing vragen. Belanghebbenden in een nalatenschap kunnen de kantonrechter weliswaar op de hoogte stellen van feiten of omstandigheden die zouden kunnen leiden tot het geven van een aanwijzing, maar het geven van aanwijzingen is een discretionaire bevoegdheid van de kantonrechter. Daarmee kan niet (langer) worden gezegd dat de vereffening voldoende waarborgen biedt voor schuldeisers van de nalatenschap, waaronder legitimarissen, om aan informatie te komen.
Ook overigens biedt de wet voldoende grondslagen voor de informatievordering van [appellant] . Artikel 843a Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift en uittreksel van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking kan vorderen van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. [appellant] heeft als legitimaris rechtmatig belang bij afgifte van (kopieën van) afschriften van de bankrekening van erflaatster, zoals in het hierna volgende zal worden uiteengezet.
Verder kan [appellant] ingevolge het bepaalde in artikel 4:223 lid 2 BW zijn vorderingsrecht bij vonnis doen vaststellen. Om de omvang van de vordering van [appellant] te kunnen vaststellen is het nodig dat eerst een deel van de door hem verzochte informatie op tafel komt.
5.4.
Onder de informatieplicht kan ook het overleggen van bankafschriften over de periode vóór het overlijden van de erflater vallen, bijvoorbeeld wanneer er onderbouwde vermoedens of aanwijzingen zijn dat erflaatster schenkingen heeft gedaan of gelden heeft uitgeleend. Het hof is van oordeel dat [appellant] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er aanwijzingen zijn voor eventueel door erflaatster gedane giften of ter beschikking gestelde gelden. [appellant] heeft immers uiteengezet dat erflaatster in april 2008 een extra hypotheek heeft afgesloten met een hoofdsom van € 100.000,-, dat er na verkoop van haar woning in 2011 een bedrag moet hebben geresteerd van € 132.122,-, en dat het gelet op de leeftijd en het uitgavenpatroon van erflaatster opmerkelijk is dat er op de overlijdensdatum (2017) van beide bedragen niets meer over was. Tijdens de mondelinge behandeling is dan ook afgesproken dat, door middel van een door de advocaten op te stellen brief en via een contactpersoon van [appellant] bij de (toenmalige) Frieslandbank – die de juiste wegen zou weten – de bankafschriften van erflaatster over de periode 28 april 2008 (datum afsluiten extra hypotheek) tot en met 19 april 2016 (datum ondercuratelestelling erflaatster) zouden worden opgevraagd. Dat deze afschriften alleen bij de Rabobank zouden worden opgevraagd, zoals [geïntimeerde] betoogt, is niet aan de orde geweest. Daarnaast zou [geïntimeerde] zorgdragen voor het opvragen van de nota van afrekening van de notaris betreffende de verkoop van de woning van erflaatster.
5.5.
Zoals ter zitting reeds met partijen is besproken, ziet het hof vooralsnog geen aanleiding om te gelasten dat er bankafschriften moeten worden verstrekt over een eerdere periode, zoals door [appellant] is gevorderd. [appellant] heeft daartoe onvoldoende aangevoerd.
5.6.
Uit de na de comparitie ingediende akten is gebleken dat de bankafschriften niet zijn opgevraagd. Hoewel [appellant] via zijn advocaat sinds december 2020 aan de bel heeft getrokken en ook in concept de advocatenbrief aan de bank heeft opgesteld, heeft [geïntimeerde] er niet aan meegewerkt er voor te zorgen dat de benodigde afschriften er nu zijn. De belangen van [appellant] komen daarom in het gedrang, mede door de bewaartermijn die banken hanteren. Het hof is dan ook van oordeel dat de door [appellant] verzochte machtiging dient te worden verstrekt. Het hof zal de machtiging verstrekken op een andere wijze dan is verzocht, zodat verder geen tijd verloren gaat.
5.7
De zaak zal voor het overige worden aangehouden.

6.6. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
machtigt [appellant] op de voet van artikel 3:299 BW om namens [geïntimeerde] alle bankafschriften van [erflaatster] , geboren [in] 1933 en overleden [in] 2017, en bekend onder haar naam en/of de naam (erven) [erflaatster] , over de periode 28 april 2008 tot en met 19 april 2016 op te vragen bij de Rabobank en/of de ING-bank, dan wel elke andere rechtsopvolger van de voormalige Frieslandbank;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. C. Koopman, mr. M.P. den Hollander en mr. J.G. Knot en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
21 september 2021.