In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingediend door de man, die zonder advocaat was. De man was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin was bepaald dat hij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind moest betalen. De man had echter geen instemming van zijn bewindvoerder, die was aangesteld vanwege problematische schulden. De procedure in eerste aanleg vond plaats op 20 november 2020, en het hof verwijst naar deze beschikking als de bestreden beschikking. De mondelinge behandeling in hoger beroep vond plaats op 1 september 2021, waarbij de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, aanwezig was, maar de man en zijn bewindvoerder niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de man ten tijde van het indienen van het beroepschrift onder bewind stond, wat betekent dat zijn bewindvoerder hem had moeten vertegenwoordigen in deze procedure. Aangezien de bewindvoerder niet was verschenen en de man niet procesbekwaam was, heeft het hof geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk was in zijn verzoek in hoger beroep. De beslissing van het hof was dat de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek in hoger beroep.