In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een ontnemingsvordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de veroordeelden, een partnerduo, gedurende meer dan drie-en-een-half jaar een gewoonte hebben gemaakt van het witwassen van geld. De rechtbank had eerder bepaald dat de veroordeelde een bedrag van € 76.310,83 aan de Staat moest betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft deze beslissing vernietigd en het bedrag vastgesteld op € 75.755,91, dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen.
Het hof heeft vastgesteld dat er een negatief kasverschil was, waaruit blijkt dat de veroordeelden geen legale verklaring konden geven voor hun inkomsten. De verdediging heeft betoogd dat er geen onverklaarbare inkomsten waren, maar het hof heeft de kasopstelling als betrouwbaar beoordeeld. Het hof heeft ook overwogen dat de veroordeelden geen inzicht hebben gegeven in de verdeling van het behaalde voordeel, waardoor het hof heeft besloten het voordeel gelijkelijk toe te rekenen. De beslissing is gebaseerd op de inhoud van wettige bewijsmiddelen en de toepasselijke wettelijke voorschriften, waarbij het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.