ECLI:NL:GHARL:2021:8815

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
21-002671-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplichtigheid aan oplichting en witwassen na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor medeplichtigheid aan oplichting en witwassen, maar heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een oplichting via WhatsApp waarbij de aangeefster, in de veronderstelling dat zij contact had met haar dochter, geldbedragen heeft overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte. Het hof heeft het dossier en de verklaringen van de verdachte en de benadeelde partij bestudeerd. Tijdens de zitting op 31 augustus 2021 is de vordering van de advocaat-generaal besproken, die bevestiging van het vonnis vroeg. Echter, het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de ten laste gelegde feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij medeplichtig was aan de oplichting of het witwassen van de geldbedragen. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten. Tevens is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002671-20
Uitspraak d.d.: 14 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 31 juli 2020 met parketnummer 18-051432-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter, met aanvulling van gronden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. F.C. Knoef, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld ter zake van medeplichtigheid aan oplichting en heeft verdachte daarvoor een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van vier weken. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
dat een of meer onbekende personen op of omstreeks 18 juli 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van € 740,99 en/of een geldbedrag van € 650,- , door (zakelijk weergegeven)
- die [benadeelde partij] via whatsapp te benaderen met de tekst 'Hooii [benadeelde partij] , [naam1] hier', en/of zich via whatsapp voor te doen als de dochter van die [benadeelde partij] en/of
- via whatsapp mede te delen dat de telefoon in de wasmachine was beland en dat er met een nieuw telefoonnummer contact werd gezocht en/of
- te vragen om hulp met een financiële (nood)situatie (die niet zelf opgelost kon worden) en/of
- ( via dat nieuwe telefoonnummer) een link te sturen voor een betalingsopdracht van € 740,99 en/of een betalingsopdracht van € 650,- via [naam2] BV
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 18 juli 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] en/of te Heerlen, althans in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door haar, verdachtes, bankrekening met nummer [nummer1] (inclusief pincode) (al dan niet via verdachtes dochter, althans een derde) ter beschikking te stellen aan die onbekende perso(o)n(en);
subsidiair:
zij op of omstreeks 18 juli 2019, althans in de maand juli 2019, te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland,
een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 740,99 en/of een geldbedrag van € 650,00 met haar, verdachtes, bankrekening met nummer [nummer1] (via tussenrekening) [nummer2] ) - heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp (en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde

In haar aangifte stelt aangeefster, kort gezegd, dat zij slachtoffer is geworden van oplichting via de WhatsApp. Op 18 juli 2019 werd aangeefster benaderd via de WhatsApp en heeft aangeefster, in de veronderstelling dat zij contact had met haar dochter, telkens via een linkje in een WhatsApp-bericht een bedrag van € 650,- en een bedrag van € 740,99 overgemaakt naar een bankrekeningnummer dat op naam van verdachte was gesteld. Verdachte heeft verklaard dat haar dochter de bankpas behorende bij dit bankrekeningnummer onder zich had en dat deze bankpas op enig moment is verdwenen tezamen met een briefje met de pincode. Op basis van het dossier bestaan aanwijzingen dat de verdachte betrokken is geweest bij de door aangeefster gestelde oplichting via Whatsapp. Hierbij neemt het hof in aanmerking het zich in het dossier bevindende proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2019 waarin door verbalisant [verbalisant1] is gerelateerd over WhatsApp-gesprekken tussen [naam3] , die op 17 augustus 2019 werd aangehouden in verband met verdenking van diefstal/verduistering en oplichting, en een onbekende vrouw. Gelet op de inhoud van de overige chatgesprekken, en in aanmerking genomen dat verdachte erkent dat zij over het gebeuren contact met [naam3] via WhatsApp heeft gehad, neemt het hof aan dat verdachte op 25 juli 2019 een bericht aan [naam3] heeft gestuurd dat zij haar geld wil hebben. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof – mede gelet op de verklaring van verdachte – de inhoud van dit enkele WhatsApp-gesprek onvoldoende om als doorslaggevend bewijsmiddel te kunnen gelden. Ander wettig bewijs in deze zaak op grond waarvan enige betrokkenheid van verdachte bij de oplichting op 18 juli 2019 kan worden vastgesteld is niet voorhanden.
Op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen kan naar het oordeel van het hof derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich als medeplichtige heeft schuldig gemaakt aan de haar primair ten laste gelegde oplichting dan wel aan het haar subsidiair ten laste gelegde witwassen, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.390,99. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van der Meulen, griffier,
en op 14 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A. Meester is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.