ECLI:NL:GHARL:2021:8814

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
21-005756-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met vervalste documenten van het Van Gogh Museum met betrekking tot een schilderij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een 62-jarige man uit Steenwijkerland, die werd beschuldigd van fraude met een vervalst schilderij van Vincent van Gogh. De verdachte had geprobeerd een kopie van het schilderij 'De Oogst' te verkopen voor € 15 miljoen, gebruikmakend van vervalste documenten, waaronder een echtheidsrapport en brieven die als afkomstig van het Van Gogh Museum werden gepresenteerd. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk gebruik had gemaakt van deze vervalste documenten, ondanks dat hij wist dat het schilderij niet authentiek was. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van een deel van de aanklachten, maar het hof vernietigde dit vonnis en legde een gevangenisstraf van acht maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof benadrukte de ernst van de zaak, gezien de impact op de kunstwereld en het vertrouwen in de kunsthandel. De verdachte had eerder geen soortgelijke veroordelingen en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder gezondheidsproblemen, werden in overweging genomen. De uitspraak werd gedaan na een uitgebreid proces dat begon met een hoger beroep in 2016, waarbij de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak aanzienlijk was overschreden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005756-16
Uitspraak d.d.: 22 september 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 18 oktober 2016 met parketnummer 08-963565-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
wonende te [woonplaats] .

Omvang van het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde. Bij de akte rechtsmiddel van 28 oktober 2016 is het hoger beroep beperkt tot de veroordeling ter zake van feit 2.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof op 9 mei 2018 en 8 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. C.F. Korvinus, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Overijssel heeft verdachte op 18 oktober 2016 veroordeeld ter zake van het meermalen opzettelijk gebruikmaken van valse of vervalste documenten tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het (onder meer) tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – dat:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 te Etten-Leur en/of Wanneperveen en/of elders in Nederland en/of te Berlijn en/of elders in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van een of meer vals(e) of vervalst(e) brieven van het Van Gogh Museum en/of een verslag authenticiteitsonderzoek van het werk De Oogst, - zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die brieven en/of dat verslag aan [commissionair] en/of [getuige] en/of een of meer andere kunsthandela(a)r(en) heeft aangeboden/verstrekt en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die brieven en/of dat verslag was/waren ondertekend en/of voorzien van het logo van het Van Gogh Museum als ware deze brieven en/of dit verslag afkomstig van het Van Gogh Museum.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Feiten en omstandigheden
Het Van Gogh Museum (hierna: het museum) onderzoekt de authenticiteit van schilderijen waarvan het vermoeden bestaat dat deze zijn toe te schrijven aan Vincent van Gogh en wordt wereldwijd als autoriteit op dat gebied erkend. Op 1 juli 2014 ontving het museum een aanvraag om het schilderij Harvest (later: De Oogst) te beoordelen. De aanvraag was ingediend door [naam 1] , kennelijk als vertegenwoordiger van verdachte.
In december 2014 is vervolgens een overeenkomst tot onderzoek gesloten tussen het museum en verdachte. Verdachte voegde een verklaring bij dat alle correspondentie moest worden gericht aan zijn nieuwe vertegenwoordiger, [naam 2] . Het museum beoordeelde het schilderij De Oogst op basis van de door [naam 2] toegestuurde foto’s. Bij brief van 2 maart 2015 liet het Hoofd Kunst van het museum aan [naam 2] weten dat het schilderij niet aan Van Gogh kan worden toegeschreven: ‘We hebben het door u gestuurde materiaal zorgvuldig bestudeerd en zijn van mening dat het werk niet aan Vincent van Gogh kan worden toegeschreven. Het is een kopie van een andere hand van Van Gogh’s De Oogst (F0412/JH1440) in de collectie van het Van Gogh Museum’.
Medio 2015 is het schilderij als een echte Van Gogh door verdachte te koop aangeboden, aan onder anderen commissionair [commissionair] , een zakenrelatie van de Duitser [getuige] . Verdachte heeft daarna zowel telefonisch als per e-mail contact met [getuige] onderhouden. [getuige] heeft e-mailberichten van (het e-mailadres van) verdachte overgelegd. Verdachte bood het schilderij aan voor € 15 miljoen.
[commissionair] heeft aangifte gedaan tegen verdachte en daarbij de via [getuige] van verdachte per email ontvangen documenten overgelegd. Dit betrof onder meer een Verslag authenticiteitsonderzoek van het werk De Oogst, dat zou zijn opgemaakt door het museum en inhoudt dat het schilderij van de hand van Van Gogh is. Verder ontving [getuige] van verdachte een brief met het logo en briefhoofd van het museum, gedateerd 13 maart 2015, zijnde voor het grootste deel een kopie van de brief van het museum van 2 maart 2015, zij het dat het woord ‘niet’ in de eerste hiervoor geciteerde zin is weggehaald, waarmee het museum dus zou bevestigen dat het schilderij (wel) aan Van Gogh kan worden toegeschreven. Deze brief van 13 maart 2015 is bovendien gericht aan mevrouw [naam 3] (
onderstreept door het hof), terwijl de originele brief van 2 maart 2015 aan mevrouw [naam 2] is geadresseerd.
Ook is een brief overgelegd met het logo en briefhoofd van het museum, gedateerd 13 maart 2015, eveneens gericht aan mevrouw [naam 2] en afkomstig van [naam 5] , Hoofd Kunst van het museum, inhoudende dat het museum geïnteresseerd is in aanschaf van het schilderij.
Het museum heeft aangegeven het verslag authenticiteitsonderzoek noch de brieven van
13 maart 2015 te kennen. De handtekeningen onder de brieven zouden afkomstig zijn van [naam 5] maar zijn niet de hare en dus eveneens vervalst.
Ook het museum heeft aangifte gedaan van vervalsing en misbruik van het logo van het museum. Het museum heeft afschriften overgelegd van hun correspondentie met een aantal internationale kunsthandelaren, die het schilderij en de vervalste brieven hadden gezien of kopieën van de brieven en het expertiserapport hadden ontvangen en ter verificatie aan het museum hadden voorgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte ontkent ten stelligste dat hij opzettelijk gebruik zou hebben gemaakt van vervalste brieven van het museum of een vervalst Verslag authenticiteitsonderzoek.
Hij is er altijd vanuit gegaan dat de documenten echt waren en hem is pas na contact met de politie duidelijk geworden dat de documenten vals waren. Hij heeft daarop de onderhandelingen over de verkoop van het schilderij onmiddellijk gestaakt.
Er is tenslotte alleen een verklaring van [naam 2] dat zij de originele brief van het museum aan verdachte heeft overhandigd. Verder komt duidelijk uit het dossier naar voren dat ook anderen de visie ondersteunden dat het om een echte Van Gogh ging, aldus de raadsman.
De raadsman heeft ook betoogd dat het de vraag is, los van het ontbreken van opzet, van wie [commissionair] de stukken heeft gekregen. [commissionair] is door de raadsheer-commissaris gehoord. Hij heeft verklaard dat hij de documenten van [getuige] heeft ontvangen. Verdachte heeft dus richting [commissionair] niet gebruikgemaakt van valse documenten. Andere kunsthandelaren die in het dossier worden genoemd, hebben nooit documenten van verdachte aangeboden gekregen.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij alle documenten van verdachte slechts als scan of als foto heeft gekregen. Hem zijn nooit originele documenten getoond.
Verdachte heeft zelf geen herinnering aan directe contacten en in ieder geval geen enkele herinnering aan het toezenden van documenten aan [getuige] .
De twee korte e-mailberichten zijn afkomstig van een iPhone. Verdachte kan niet met een iPhone omgaan, daar moet hij hulp van een derde bij hebben gehad. Hij kan geen foto’s of documenten uploaden, niet e-mailen en überhaupt niet met een computer omgaan. De documenten moeten dus afkomstig zijn van iemand anders, misschien wel van [naam 6] ,
maar zeker niet van verdachte, heeft de raadsman betoogd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde gebruik van valse of vervalste documenten. Verdachte wist na ontvangst van de brief van het museum van 2 maart 2015 dat het schilderij geen echte Van Gogh was. Hij heeft tijdens de zitting bij de rechtbank verklaard dat hij de brief uit handen van [naam 2] heeft ontvangen. Desondanks heeft hij na die tijd geprobeerd het schilderij voor € 15 miljoen te verkopen en daarbij valse documenten in omloop gebracht. Een kopie van het authenticiteitsverslag en bestanden van de valse brieven zijn in de computer van verdachte aangetroffen. Van belang is hoe verdachte aan die documenten is gekomen en waarom hij deze documenten heeft gebruikt. Op geen van beide vragen heeft verdachte een aannemelijk antwoord kunnen geven.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Verdachte blijft bij zijn stelling dat hij er altijd vanuit is gegaan dat het schilderij echt was en dat hij de documenten dan misschien wel heeft verstuurd of gemaild, maar niet anders dan in de volle overtuiging dat ook die documenten echt waren. Hij heeft dus geen opzet gehad op het verspreiden van valse of vervalste brieven of een vals opgemaakt authenticiteitsverslag. Van wie hij de documenten heeft gekregen weet hij zich niet goed te herinneren.
Op de computer van verdachte is echter een Word-document aangetroffen met de (kale) tekst van één van de valse brieven, zonder handtekening of briefhoofd van het museum. Ook is een document (gedateerd 23 maart 2015) aangetroffen met een verklaring dat het schilderij van Vincent van Gogh al sinds 1910 in het bezit van zijn familie is. Verder is het Verslag Authenticiteitsonderzoek van het werk De Oogst als pdf-document op de computer gevonden. De iPad van verdachte bevatte een e-mailbericht van het hotmailaccount van verdachte gericht aan diens Outlook-account met als bijlagen verschillende versies van een brief van 2 maart 2015 zonder tekst met de opmaak van het briefpapier van het museum. Op 21 augustus 2015 heeft verdachte daarover tegenover de politie verklaard dat zijn schoonzoon dit document op zijn verzoek van het internet heeft gehaald.
De verklaring van verdachte dat hij geen enkele kennis heeft van het gebruik van computers en e-mail en feitelijk bij al dit soort handelingen geholpen moet worden, acht het hof ongeloofwaardig. Verdachte beschikte over twee e-mailaccounts, een iPad en een desktopcomputer en hij heeft bovendien verklaard dat hij zelf e-mails heeft verstuurd, ondanks zijn verklaring ter zitting “dat hij tegenwoordig net zijn computer kan aanzetten”. In ieder geval heeft hij ter zitting van het hof verklaard dat als de betreffende mails met documenten door een ander zijn verstuurd dit met zijn instemming is gebeurd.
Verdachte kende de inhoud van de brief van het museum van 2 maart 2015. Die brief is hem door [naam 2] overhandigd en verdachte heeft bevestigd dat hij de brief van haar heeft ontvangen. [naam 2] heeft zelfs nog een reactie op die brief naar het museum gestuurd inhoudende dat zij het niet eens waren met de uitslag van het onderzoek, welke reactie zij in overleg met verdachte heeft opgesteld. Kort na 2 maart 2015 was het verdachte dus bekend dat het schilderij volgens het museum, de autoriteit op dit gebied, niet aan Van Gogh kon worden toegeschreven. Toch heeft verdachte het schilderij daarna als echt aangeboden en daarbij vervalste brieven en een vals expertiserapport overgelegd. Dat die documenten in de vorm van bijlagen bij e-mailberichten of als foto zijn verstrekt, maakt niet dat zoals de raadsman heeft betoogd geen sprake meer zou zijn van geschriften als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Volgens vaste jurisprudentie is de vorm van een geschrift niet doorslaggevend: een geschrift in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht is niet meer dan een (redelijk) duurzame weergave van gegevens, die evengoed in een bestand, op een foto of in een kopie kunnen worden vastgelegd.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte de documenten aan [commissionair] , diens zakenrelatie [getuige] of andere kunsthandelaren heeft aangeboden.
Verdachte heeft de documenten overgelegd om zijn bewering dat het schilderij door Van Gogh was gemaakt te staven om zo een hoge prijs voor het doek te kunnen vragen. Daarvoor schakelde hij verschillende tussenpersonen in aan wie hij de brieven en het rapport toestuurde of toonde. Uiteraard was het de bedoeling dat deze tussenhandelaren potentiële kopers zouden benaderen. Binnen enkele weken benaderden dan ook verschillende kopers en tussenpersonen het museum om de authenticiteit van de door hen ontvangen documenten te verifiëren. Het museum heeft bijvoorbeeld e-mailcorrespondentie met [naam 4] van [kunstinstelling] in Zurich overgelegd. Daaruit blijkt dat de eigenaar van het schilderij – later door [naam 4] aangeduid met de intitalen ‘ [initialen] ’ – [naam 4] bij een ontmoeting in Amsterdam de vermeende Van Gogh en de bijbehorende documenten had laten zien, maar in dit stadium nog geen kopieën van de documenten wilde verstrekken. Aan het kantoor
[kantoor] zijn wel kopieën overgelegd, zo blijkt uit hun correspondentie met het museum.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte wetende dat het schilderij niet aan Van Gogh kon worden toegeschreven het doek desondanks met behulp van vervalste authenticiteitsdocumenten heeft aangeboden en geprobeerd heeft het voor een miljoenenbedrag te verkopen. Verdachte heeft tegenover gegadigden, de politie, de rechtbank en het hof telkens andere verklaringen afgelegd over de afkomst en geschiedenis van het schilderij en de herkomst van de vervalste documenten. Ook voor de bewering van verdachte dat andere experts van onder meer het Louvre het schilderij (wel) als echt hebben beoordeeld, heeft het hof geen bewijs aangetroffen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
een of meer verschillendetijdstippen in of omstreeks de periode van 29 mei 2015 tot en met 30 juni 2015
te Etten-Leur en/of Wanneperveen en/of eldersin Nederland en
/of te Berlijn en/of eldersin Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk gebruik heeft
/hebbengemaakt van een of meer vals
(e
)of vervalst
(e
)brieven van het Van Gogh Museum en/of een verslag authenticiteitsonderzoek van het werk De Oogst,
zijnde
(een)geschrift
(en
)die
/datbestemd
was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen als ware die
/datgeschrift
(en
) (telkens
)echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s)die brieven en/of dat verslag aan
[commissionair] en/of [getuige] en
/ofeen of meer andere kunsthandela
(a)r
(en
)heeft aangeboden/verstrekt en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die brieven en
/ofdat verslag
was/waren ondertekend en
/ofvoorzien van het logo van het Van Gogh Museum als ware deze brieven en
/ofdit verslag afkomstig van het Van Gogh Museum.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk gebruikmaken van een vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht als ware het echt en onvervalst,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk.
Uitgangspunt bij de vordering is een potentieel benadelingsbedrag van € 15 miljoen: de door verdachte gevraagde koopsom. Volgens de oriëntatiepunten wordt bij een benadelingsbedrag van meer dan een € 1 miljoen een gevangenisstraf van ten minste 24 maanden opgelegd. Het is in dit geval niet gelukt het schilderij daadwerkelijk voor dat bedrag te verkopen. Analoog aan vermindering van de straf met een derde zoals gebeurt bij een poging komt de duur van de gevangenisstraf uit op 16 maanden. Dan moet de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn nog worden gecompenseerd door aftrek van een maand. Gelet op het recidiverisico is het zinvol een deel van de straf, zijnde vijf maanden, voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, als voorbij wordt gegaan aan zijn primaire verzoek tot vrijspraak, verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een minimale werkstraf. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte is nooit eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld. De vordering van de advocaat-generaal is bizar hoog. Het openbaar ministerie komt nu met een veel hogere eis dan in eerste aanleg, terwijl verdachte door de rechtbank is vrijgesproken van het destijds onder feit 1 tenlastegelegde. Er is geen sprake van benadeling. Het kwam al snel uit dat het om vervalsingen ging en de hele situatie is al snel in de kiem gesmoord. Er is niets gebeurd en er had ook niets kunnen gebeuren. De reputatie van het museum is niet te grabbel gegooid en er is ook niet geïnvesteerd. Verder is de redelijke termijn ruimschoots overschreden. Sinds de uitspraak van de rechtbank is inmiddels vijf jaar verstreken. Verdachte is intussen 62 jaar en heeft aanzienlijke gezondheidsproblemen. Er wordt geen enkel redelijk belang gediend met een strafoplegging.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft de internationale kunsthandel een schilderij aangeboden waarvan hij wist dat het niet van de hand van Van Gogh was en daarbij valse documenten overgelegd waaruit zou blijken dat experts van het museum het schilderij als echt hebben aangemerkt. Misschien heeft verdachte de impact van zijn actie onderschat en had hij alleen de aantrekkelijke financiële gevolgen van een gerealiseerde verkoop voor ogen. Dat neemt niet weg dat hij kon voorzien dat de ontdekking van een onbekend schilderij van Van Gogh veel ophef zou veroorzaken en niet alleen in de kunstwereld. Toen de eerste geruchten over de authenticiteit de kop opstaken heeft verdachte nog geprobeerd potentiële kopers onder druk te zetten om snel tot een overeenkomst te komen. Zelfs nadat hij door de politie op de hoogte was gesteld van de verdenkingen, heeft verdachte geprobeerd uit zijn penibele situatie te raken door een koopovereenkomst te sluiten met [bedrijf] en [stichting] .
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van benadeling. Uit de verklaringen van het museum en een aantal getuigen, blijkt anders. De kunsthandelaren hebben contact opgenomen met potentiële kopers en tijd en moeite in onderhandelingen gestoken. Het museum is in korte tijd telkens benaderd door commissionairs en mogelijke kopers om de echtheid van de documenten te verifiëren die afkomstig zouden zijn van het museum. De vervalsingen hebben ook de nodige mediaaandacht getrokken, die het vertrouwen in de kunstwereld hebben geschaad. Verder rekent het hof verdachte aan dat hij blijft ontkennen weet te hebben gehad van de valsheid van de documenten en daarbij zelfs namen noemt van derden van wie hij de documenten zou hebben ontvangen.
Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij inmiddels behandeld is voor zijn alcoholmisbruik en dat hij is verwezen is naar een andere kliniek voor zijn PTSS. Tot nu toe is het door de coronamaatregelen tot een behandeling daarvan nog niet gekomen. Verder loopt er nog een zaak bij de Belastingdienst over een in verband met het schilderij opgelegde aanslag erfbelasting. De hele strafzaak en de daardoor ontstane spanningen in zijn gezin en familie hebben volgens verdachte veel stress veroorzaakt. Verder zou hij ook fysieke klachten hebben door een val van de trap in maart van dit jaar.
Het hof heeft daarnaast gelet op het strafblad van verdachte. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 10 augustus 2021 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Overschrijding redelijke termijn
Verdachte heeft op 28 oktober 2016 hoger beroep ingesteld. De redelijke termijn waarbinnen de behandeling van een strafzaak in hoger beroep met een einduitspraak dient te zijn afgerond is dus in aanzienlijke mate overschreden. Deze overschrijding leidt tot strafvermindering, waarbij ook het volgende van belang is. De eerste (regie)zitting in hoger beroep vond plaats op 9 mei 2018. Vervolgens zijn op verzoek van de verdediging eind 2018 twee getuigen gehoord, onder wie een Duitse getuige waarvoor een rechtshulpverzoek is uitgegaan. De inhoudelijke behandeling van de zaak was aanvankelijk gepland voor 15 april 2020. In verband met de COVID19maatregelen is de dagvaarding destijds ingetrokken. De behandeling van de zaak op de zittingen van 9 september 2020 en 3 februari 2021 is op verzoek van de verdediging op voorhand aangehouden.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf in beginsel passend is. Daarbij is gelet op de strafmaat bij vergelijkbare fraude, die niet slechts een willekeurige derde heeft getroffen maar veel maatschappelijke onrust heeft veroorzaakt en overlast heeft bezorgd aan een groot aantal betrokkenen. Het opleggen van een voorwaardelijke straf al dan niet met een taakstraf zoals de raadsman heeft bepleit doet geen recht aan de ernst van het bewezenverklaarde. Ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn acht het hof een vermindering van de duur van de opgelegde gevangenisstraf met een maand geboden. Verdachte zal daarom een gevangenisstraf van acht maanden worden opgelegd waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

Beslag

Uit het dossier komt niet naar voren dat het beslag op het schilderij in strafrechtelijke zin is geëindigd. Het hof zal daarom gelasten dat het schilderij ten behoeve van de rechthebbende wordt bewaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een schilderij.
Aldus gewezen door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. R.G.J. Welbergen en mr. M.L. Plas, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Versloot, griffier,
en op 22 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.