ECLI:NL:GHARL:2021:8788

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
200.289.653/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van omgangsregelingen op basis van kindsignalen in jeugdzorgzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beperking van de omgang tussen een moeder en haar twee kinderen, die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De moeder had in hoger beroep gevraagd om de schriftelijke aanwijzing van de GI, die het contact tussen haar en de kinderen beperkte, te laten vervallen en een ruimere contactregeling vast te stellen. De kinderen, geboren in 2018 en 2019, zijn sinds juni 2020 onder toezicht gesteld en sinds juli 2020 uit huis geplaatst. Het hof oordeelde dat de reacties van de kinderen bij en na de omgang van doorslaggevende betekenis zijn voor de beoordeling van de contactregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende gemotiveerd is. De GI had eerder schriftelijke aanwijzingen gegeven die het contact tussen de moeder en de kinderen beperkten, en de kinderrechter had deze aanwijzing bekrachtigd. Het hof concludeerde dat de huidige contactregeling van eens per twee weken een uur begeleid contact op neutraal terrein in het belang van de kinderen is, en bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.653/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 175969)
beschikking van 14 september 2021
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader](de vader),
wonende te [woonplaats1] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 15 januari 2021 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 3 februari 2021;
- een brief namens de raad van 16 februari 2021 met bijlage(n);
- een brief namens de moeder van 9 maart 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n) van de GI.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 augustus 2021 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. R.W. de Gruijl, evenals de vader. Namens de GI is [naam1] verschenen.

3.De feiten

3.1
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2018, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2019.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan vanaf 10 juni 2020 onder toezicht van de GI. Sinds 20 juli 2020 zijn zij op grond van een (spoed)machtiging uit huis geplaatst. De maatregelen om de kinderen met spoed en vervolgens voor langere duur uit huis te plaatsen werden door het hof bekrachtigd bij beschikking van 12 januari 2021 en gelden nog steeds. De kinderen verblijven in afzonderlijke pleeggezinnen.
3.3
De GI heeft eerder, op 20 augustus 2020 en 4 september 2020, schriftelijke aanwijzingen gegeven die het contact tussen de moeder en de kinderen beperken. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing van 4 september 2020 op 14 oktober 2020 vervallen verklaard. Het verzoek van de moeder om een ruimere contactregeling heeft de kinderrechter afgewezen. De kinderrechter achtte zich onvoldoende geïnformeerd om op dat moment een nieuwe contactregeling vast te stellen. Zij heeft, de GI aanbevolen om te onderzoeken welke contactregeling het meest in het belang van de kinderen is en daarna een nieuwe contactregeling vast te stellen.
3.4
Op 9 november 2020 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven die inhoudt dat de moeder eens in de twee weken een uur begeleid contact met beide kinderen op neutraal terrein heeft. De grootouders kunnen eens in de zes weken aansluiten bij de begeleide contacten.
3.5
Tot aan het moment dat de GI de schriftelijke aanwijzing van 9 november 2020 aan de moeder heeft gegeven had zij eens per week 45 minuten begeleid contact met de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 15 januari 2021 heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van de GI van 9 november 2020 bekrachtigd. De kinderrechter kwam tot afwijzing van de verzoeken van de moeder de schriftelijke aanwijzing van
9 november 2020 vervallen te verklaren en een onbegeleide contactregeling tussen haar en de kinderen vast te stellen van respectievelijk tweemaal, dan wel eenmaal per week gedurende een dagdeel waarbij de grootouders om de keer aansluiten.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van deze beschikking. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de schriftelijke aanwijzing van 9 november 2020 alsnog vervallen te verklaren. Verder vraagt de moeder om een contactregeling tussen de haar en de kinderen vast te stellen van tweemaal, dan wel eenmaal per week een dagdeel dan wel een andere contactregeling die het hof in het belang van de kinderen vindt.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof om het verzoek in hoger beroep af te wijzen.
4.4
Het hof zal eerst oordelen over de vraag of de schriftelijke aanwijzing vervallen moet worden verklaard. In het geval van vervallenverklaring, zal het hof beoordelen welke contactregeling in het belang van de kinderen moet worden vastgesteld.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de gecertificeerde instelling voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. De beslissing van de gecertificeerde instelling geldt als een schriftelijke aanwijzing. Artikel 1:264 en artikel 1:265 BW zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
5.2
De schriftelijke aanwijzing is een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Schriftelijke aanwijzingen moeten daarom voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Concreet moet hierbij - onder andere - gedacht worden aan het zorgvuldig voorbereiden van de beschikking (zorgvuldigheidsbeginsel, artikel 3:2 Awb) en het deugdelijk motiveren van de beschikking (motiveringsbeginsel, artikel 3:46 Awb).
5.3
Naar het oordeel van het hof is de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand gekomen en heeft de GI voldoende gemotiveerd waarom tot de vastgestelde contactregeling is gekomen. Het hof acht deze contactregeling passend in de huidige situatie en bovendien in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Dit betekent dat het hof de schriftelijke aanwijzing in stand laat en dat aan de verdere verzoeken van de moeder niet wordt toegekomen. Hierna zal het hof verder uitleggen waarom het deze beslissing neemt.
5.4
Uit het dossier en wat op de zitting is besproken blijkt dat de betrokken jeugdzorgwerker de schriftelijke aanwijzing heeft gegeven op basis van kindsignalen (zorgelijke gedragingen en reacties van de kinderen), en na overleg in het ‘kernteam’ van de GI, waarbij onder meer een gedragswetenschapper betrokken was. De moeder vindt de schriftelijke aanwijzing echter onvoldoende zorgvuldig voorbereid omdat er geen schriftelijke verklaring van een gedragswetenschapper ter onderbouwing van de contactregeling is bijgevoegd. Het hof volgt de moeder niet in deze stelling. Er bestaat geen wettelijke verplichting op grond waarvan de GI gehouden is om een schriftelijke verklaring van een gedragswetenschapper te voegen bij een schriftelijke aanwijzing. Het ontbreken van een verklaring van een gedragswetenschapper maakt een schriftelijke aanwijzing daarom niet onzorgvuldig. Bovendien is gebleken dat in het besluitvormingsproces van de GI een gedragswetenschapper betrokken is geweest.
5.5
In aansluiting hierop stelt de moeder dat de schriftelijke aanwijzing ook onvoldoende gemotiveerd is doordat de door [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vertoonde kindsignalen niet door een gedragswetenschapper zijn waargenomen en geduid. Het hof acht de schriftelijke aanwijzing wel voldoende gemotiveerd. Volgens de GI zijn beide kinderen vermoeid na het contact met de moeder. [de minderjarige1] duwt de moeder weg als zij hem aanhaalt, raakt overstuur van onverwachte handelingen van de moeder, en vertoont een heftige reactie na het contact. Hij hangt erg aan de pleegouders, is angstig voor vreemde mannen en komt niet tot spelen. De dagen dat hij moet bijkomen van het contact kan hij niet besteden aan zijn ontwikkeling. [de minderjarige2] is de dag erna wat boos en zelfbepalend, tenzij er onverwachtse dingen gebeuren; dan is hij meerdere dagen huilerig, boos en zelfbepalend. Dit alles is waargenomen door de pleegouders en de jeugdzorgwerker. Er is naar het oordeel van het hof geen aanleiding om te veronderstellen dat wat de pleegouders en de jeugdzorgwerker, zeggen te hebben waargenomen niet zou kloppen. De stelling van de moeder dat een beslissing tot contactbeperking alleen zou mogen worden genomen als een gedragswetenschapper kindsignalen heeft waargenomen en geduid, miskent de waarde van waarnemingen van de personen die de kinderen dag en nacht meemaken. Bovendien zouden dergelijke observaties het leven van de (vaak kwetsbare) kinderen onnodig verstoren. Het hof gaat ervan uit dat een jeugdzorgwerker voldoende gekwalificeerd is en over een dusdanige expertise beschikt dat deze in staat is om kindsignalen te duiden, zeker waar deze de mogelijkheid heeft een gedragswetenschapper te raadplegen, zoals in deze zaak ook is gebeurd.
5.6
Tot slot is de schriftelijke aanwijzing volgens de moeder onvoldoende gemotiveerd omdat de kindsignalen geen beletsel zijn voor een uitbreiding van de contactregeling. Daarbij is volgens de moeder van belang dat binnen het kader van de uithuisplaatsing in beginsel aan thuisplaatsing gewerkt moet worden en dat daarvoor frequent contact essentieel is. Het hof is van oordeel dat de reacties van de kinderen bij en na de contactregeling van doorslaggevende betekenis zijn bij de beoordeling of een contactregeling mag worden beperkt. Uit de omgangsverslagen en de verslagen van de pleegouders over de periode na de contacten volgt dat de contactmomenten de kinderen zoveel energie kosten dat een contactmoment van langer dan een uur niet in het belang van de kinderen is. Door de hevige na-reactie bij beide kinderen, die sinds het begin weinig lijkt af te nemen, is een hogere frequentie van de contactregeling evenmin haalbaar. De tijd die [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nu nodig hebben om bij te komen kunnen zij niet besteden aan hun eigen ontwikkeling, zodat een hogere frequentie in strijd is met hun belangen.
De conclusie is daarom dat het hof een regeling van eens per twee weken een uur begeleid contact op neutraal terrein, zoals opgenomen in de schriftelijke aanwijzing, in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] acht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 15 januari 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en F. Menso, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier en is op 14 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.