ECLI:NL:GHARL:2021:8779

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
200.293.480
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurrecht na echtscheiding in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een geschil over huurrecht na echtscheiding. De verzoeker, de man, was in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin was bepaald dat de vrouw, de verweerster, met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking huurster zou zijn van de woning. De man verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en hem als enige huurder aan te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 september 2021, waarbij de rechters M.H.F. van Vugt, E. de Boer en L. Hamer aanwezig waren, is besloten om mondeling uitspraak te doen. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het Nederlands recht van toepassing is. Het hof heeft de belangen van de vrouw en de kinderen, die na de emigratie uit Syrië en de echtscheiding een stabiele woonomgeving nodig hebben, zwaarder laten wegen dan het belang van de man om de woning te betrekken.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij is bepaald dat de vrouw huurster blijft van de woning. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De voorzitter heeft meegedeeld dat een afschrift van de uitspraak binnen veertien dagen zal volgen en dat er binnen drie maanden beroep in cassatie kan worden ingesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.480
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 487444 en 514937)
proces-verbaal van uitspraak als bedoeld in artikel 30p juncto 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling met gesloten deuren van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 3 september 2021, waar zitting hadden mrs. M.H.F. van Vugt, voorzitter, E. de Boer en L. Hamer, leden, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink, griffier,
in de zaak van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.G.M. Lodder te Utrecht,
en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Hassan te Almere.
Verschenen zijn:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Syrische taal;
  • namens de man is zijn advocaat verschenen.
Verder was een nieuwe medewerkster van het hof aanwezig, aan wie bijzondere toegang is verleend.
Van hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de mondelinge behandeling geschorst voor overleg in raadkamer. Na hervatting van de mondelinge behandeling heeft het hof - met instemming van partijen – gelet op de belangen van partijen bij een spoedige uitspraak, besloten om mondeling uitspraak te doen. De voorzitter heeft de mondelinge behandeling gesloten en heeft vervolgens op de voet van artikel 30p Rv mondeling uitspraak gedaan.
Deze uitspraak luidt als volgt:

De gronden van de beslissing

Partijen hebben beide de Syrische nationaliteit. Zij zijn [in] 2005 te Syrië gehuwd.
In de bestreden beschikking van 11 februari 2021 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is op 18 maart 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen zijn de ouders van de navolgende minderjarige kinderen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 te [plaats1] (Syrië), en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 te [plaats1] (Syrië).
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover in deze procedure van belang - bepaald dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand huurster is van de woning aan de [adres] te [woonplaats1] .
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover die betrekking heeft op de beslissing over het huurrecht van de woning en, in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man bij uitsluiting huurder zal zijn van de woning, kosten rechtens.
De vrouw voert verweer en vraagt het hof de grief van de man te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof stelt ambtshalve – op dezelfde gronden als de rechtbank - vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen en dat het Nederlands recht van toepassing is. Partijen hebben de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de toepasselijkheid van het Nederlands recht ook niet bestreden.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank door te bepalen dat met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de vrouw de huurster is van de woning de juiste beslissing heeft genomen. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank die tot die beslissing hebben geleid na eigen onderzoek over en maakt die tot de zijne. Hieraan voegt het hof nog het volgende toe. Het hof is van oordeel dat de belangen van de vrouw en die van de kinderen om in de woning te blijven wonen zwaarder wegen dan het belang van de man om de woning weer te betrekken. De kinderen hebben belang bij een vaste plaats om tot rust te komen na een voor hen zeer hectische periode in hun jonge levens waarin zij zijn geëmigreerd vanuit de oorlog in Syrië naar Nederland en waarin hun ouders zijn gescheiden. Die vaste plaats is een huis waarin ze samen met hun moeder kunnen wonen. De emigratie en de echtscheiding hebben ongetwijfeld ook voor de man nadelige effecten gehad, maar het hof is van oordeel dat voormelde belangen van de kinderen prevaleren. Daar komt bij dat de man nu al onderdak heeft: dat hij die situatie - hij betrekt een kamer in een huis van een vriend waar ook zijn broer en zijn moeder wonen - niet wenselijk vindt, doet daar niet aan af. Toewijzing van het verzoek van de man zou betekenen dat de man alleen een gezinswoning betrekt en dat de vrouw met de kinderen ‘op straat’ komt te staan nu gesteld noch gebleken is dat zij thans uitzicht hebben op een andere, passende woning. Uit het voorgaande volgt dat de grief van de man faalt en dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden bekrachtigd.
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat elk van partij de eigen kosten draagt.

De beslissing:

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 februari 2021, voor zover die betrekking heeft op het huurrecht van de woning aan de [adres] te [woonplaats1] ;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
De voorzitter deelt mee dat een afschrift van het bovenstaande volgt binnen veertien dagen na heden en dat binnen drie maanden na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld, waarna de voorzitter de zitting sluit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat vanwege ontstentenis van de voorzitter is ondertekend door de oudste raadsheer.
mr. E. de Boer
oudste raadsheer