ECLI:NL:GHARL:2021:8740

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
200.291.445
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en hoofdverblijfplaats van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2017, wiens ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De moeder, thans wonende in [woonplaats1], heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader was vastgesteld. De vader woont in [woonplaats2] en heeft ingestemd met de door de moeder verzochte zorgregeling, waarbij [de minderjarige1] om de week bij de moeder verblijft.

De procedure in eerste aanleg omvatte eerdere beschikkingen van de rechtbank Gelderland, waarbij voorlopige zorgregelingen zijn vastgesteld. De raad voor de kinderbescherming heeft in deze zaak een rapport opgesteld en heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader vast te stellen, gezien de stabiliteit van de situatie bij de vader in vergelijking met de wisselende leefsituatie van de moeder.

Het hof heeft de bestreden beschikking op het punt van de hoofdverblijfplaats bekrachtigd, maar de regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd. De ouders zijn nu overeengekomen dat [de minderjarige1] de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijft, met specifieke afspraken over de overdracht en de verdeling van vakanties. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.291.445
(zaaknummer rechtbank Gelderland 355725)
beschikking van 16 september 2021
inzake
[verzoekster],
thans wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Willemsen te Lent.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 maart 2020 en 11 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 11 december 2020 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 8 maart 2021;
- het verweerschrift met producties 1 tot met 70, ingekomen op 7 mei 2021;
- een brief van mr. Willemsen van 11 augustus 2021 met producties 1 tot en met 4;
- het journaalbericht van mr. Metin van 16 augustus 2021 met een aanvullend verzoek en producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 augustus 2021 plaatsgevonden. De moeder en de vader zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [naam1] verschenen.
3. De feiten
3.1
Partijen zijn de ouders van:
[de minderjarige1] , geboren [in] 2017 te [plaats1] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van 5 juli 2019 heeft de rechtbank Gelderland bij wijze van voorlopige voorziening een voorlopige zorgregeling tussen [de minderjarige1] en de vader vastgesteld en een onderzoek door de raad gelast in de bodemprocedure.
3.3
Bij beschikking van 18 december 2019 heeft de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening de voorlopige zorgregeling tussen [de minderjarige1] en de vader gewijzigd en de raad verzocht te adviseren in de bodemprocedure.
3.4
Op 7 februari 2020 heeft de moeder met de heer [naam2] nog een zoon gekregen, genaamd [de minderjarige2] .
3.5
De raad heeft een rapport opgesteld, gedateerd 30 januari 2020.
3.6
Bij beschikking van 4 maart 2020 heeft de rechtbank - kort gezegd - de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] voorlopig bij de vader vastgesteld en de bij de beschikking van 18 december 2019 vastgestelde zorgregeling gewijzigd in die zin dat [de minderjarige1] met ingang van 6 maart 2020 om de week bij de vader verblijft. De definitieve beslissing op de verzoeken van de ouders is aangehouden om partijen de gelegenheid te geven een zorgmodule Ouderschap Blijft of soortgelijke module voor bevordering van het gezamenlijk ouderschap te volgen.
3.7
Op 30 juli 2020 heeft de raad aanvullend gerapporteerd.
3.8
Bij beschikking van 17 februari 2021 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij de moeder bepaald en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige2] afwisselend een week bij de moeder en een week bij zijn vader is, met als wisselmoment vrijdag om 12.00 uur, en de vakanties en feestdagen in goed overleg tussen de ouders bij helfte worden verdeeld.
3.9
De moeder woonde tot mei 2021 in [plaats2] . Zij is na het verbreken van haar relatie met de vader van [de minderjarige2] in mei 2021 met [de minderjarige2] naar [woonplaats1] verhuisd en is gaan samenwonen met een nieuwe partner.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de hoofdverblijfplaats van en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [de minderjarige1] .
In de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader vastgesteld en bepaald dat [de minderjarige1] om het weekend van vrijdag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur (alsmede de helft van de vakanties en feestdagen) bij de moeder verblijft, waarbij de moeder [de minderjarige1] bij de vader ophaalt en de vader [de minderjarige1] op zondag bij de moeder ophaalt. De overige verzoeken van de ouders zijn afgewezen.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende alsnog te beslissen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder wordt bepaald.
In aanvulling daarop bij verzoekschrift van 16 augustus 2021 verzoekt de moeder het hof te bepalen dat [de minderjarige1] de ene week bij de moeder verblijft en de andere week bij de vader, waarbij de overdracht plaatsvindt op vrijdag tussen 12.00 uur en 13.00 uur, de vakanties bij helfte worden verdeeld en het halen en brengen geschiedt door de vader, althans een beslissing te geven die het hof juist acht.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans dit af te wijzen voor wat betreft haar verzoek de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar te bepalen. De vader stemt in met de door de moeder verzochte zorgregeling.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
Het hof zal de door de moeder verzochte zorgregeling toewijzen. Gebleken is dat de ouders deze week-op-week-af-regeling al ongeveer anderhalf jaar uitvoeren. De ouders vinden dat deze regeling redelijk goed verloopt en de vader stemt daarom ook in met dit verzoek. De bestreden beschikking zal op dit punt daarom worden vernietigd.
5.3
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats overweegt het hof als volgt.
5.4
De ouders hebben in hun stellingen vooral benadrukt dat er geen overeenstemming over de schoolkeuze voor [de minderjarige1] is. De moeder heeft toegelicht dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in dezelfde week bij haar verblijven. Met het oog op de toekomst heeft het haar voorkeur dat [de minderjarige1] - die in november van dit jaar vier jaar wordt - in haar huidige woonplaats [woonplaats1] naar school gaat. Als [de minderjarige2] over een paar jaar ook naar school zal gaan dan kan hij naar dezelfde school. De vader vindt dat [de minderjarige1] bij hem in [woonplaats2] naar school moet gaan en heeft hem ingeschreven bij basisschool ‘ [naam3] ’. Het is een school met kleinere klassen waar ze meer aandacht aan ieder kind kunnen besteden. Het is de bedoeling dat het zoontje van de gastouder van [de minderjarige1] straks ook naar deze school gaat.
Het hof wijst er op dat de schoolkeuze echter een onderwerp is dat de ouders in het kader van de uitvoering van het gezamenlijk gezag moeten bespreken en op zich zelf geen argument is om de hoofdverblijfplaats bij de ene dan wel bij de andere ouder te bepalen.
5.5
De vertegenwoordiger namens de raad heeft tijdens de mondelinge behandeling benoemd dat de raad eerder al heeft vastgesteld dat beide ouders over voldoende opvoedcapaciteiten beschikken. De raad heeft destijds geadviseerd de hoofdverblijfplaats bij de moeder vast te stellen, maar de rechtbank heeft dat advies in de bestreden beschikking niet gevolgd. De raad heeft dit advies, vanwege het feit dat de woon- en leefsituatie van de moeder de laatste jaren meerdere keren is gewijzigd en de situatie bij de vader in die periode stabiel is geweest, tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangepast. De raad adviseert nu de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader vast te stellen. [de minderjarige1] heeft behoefte aan zoveel mogelijk rust en duidelijkheid. Het is in het belang van [de minderjarige1] dat de moeder vanuit [plaats2] verhuisd is naar [woonplaats1] , zodat de ouders niet meer ver uit elkaar wonen, maar dat is op zich nog geen reden te bepalen dat [de minderjarige1] dan ook zijn hoofdverblijfplaats bij zijn moeder zal hebben. Bovendien is de nieuwe situatie van de moeder is nog pril.
5.6
De beslissing over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] door het hof brengt geen wezenlijke verandering van de feitelijke situatie met zich, nu de ouders [de minderjarige1] om de beurt een week verzorgen.
Ook voor het hof is doorslaggevend dat de vader de afgelopen periode een stabielere situatie aan [de minderjarige1] heeft kunnen bieden. De moeder heeft enige tijd bij grootvader moederszijde gewoond en is vervolgens verhuisd naar [plaats2] . Daar is zij gaan samenwonen met een nieuwe partner en vervolgens is [de minderjarige2] uit die relatie geboren. Deze relatie is vervolgens beëindigd en inmiddels heeft de moeder weer een partner. Zij is bij deze partner in [woonplaats1] komen wonen en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven daar om de week samen bij haar. Het voorgaande brengt voor [de minderjarige1] mee dat hij niet alleen in meerdere woningen met moeder heeft gewoond, maar dat hij ook met veel wisselingen in de samenstelling van het gezin bij de moeder te maken heeft gehad. Dit betekent voor [de minderjarige1] dat hij zich meerdere malen kort achter elkaar heeft moeten aanpassen. De moeder heeft de stelling van de vader dat hij de afgelopen jaren alleen een keer is verhuisd van een tijdelijke woning naar een permanente woonruimte in dezelfde buurt en dat er verder bij hem geen grote veranderingen zijn geweest niet betwist.
5.7
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de beslissing van de rechtbank waarbij de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader is vastgesteld, in stand moet blijven. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 december 2020 ten aanzien van hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] ;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 december 2020 ten aanzien van de regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt als regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast dat [de minderjarige1] de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijft, waarbij de overdracht plaatsvindt op vrijdag tussen 12.00 uur en 13.00 uur, de vakanties bij helfte worden verdeeld en het halen en brengen geschiedt door de vader;
verklaart deze beschikking (ambtshalve) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, E.B. Knottnerus en J.H. Lieber, bijgestaan door de griffier, en is op 16 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.