In deze zaak gaat het om de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2017, wiens ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De moeder, thans wonende in [woonplaats1], heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader was vastgesteld. De vader woont in [woonplaats2] en heeft ingestemd met de door de moeder verzochte zorgregeling, waarbij [de minderjarige1] om de week bij de moeder verblijft.
De procedure in eerste aanleg omvatte eerdere beschikkingen van de rechtbank Gelderland, waarbij voorlopige zorgregelingen zijn vastgesteld. De raad voor de kinderbescherming heeft in deze zaak een rapport opgesteld en heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader vast te stellen, gezien de stabiliteit van de situatie bij de vader in vergelijking met de wisselende leefsituatie van de moeder.
Het hof heeft de bestreden beschikking op het punt van de hoofdverblijfplaats bekrachtigd, maar de regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd. De ouders zijn nu overeengekomen dat [de minderjarige1] de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijft, met specifieke afspraken over de overdracht en de verdeling van vakanties. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.