ECLI:NL:GHARL:2021:8710

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
21-001857-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van drugshandel en vernielingen met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van de handel in harddrugs en voor twee vernielingen, met een gevangenisstraf van 95 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat het vonnis van de politierechter onvoldoende recht deed aan de aard en ernst van de feiten. Het hof heeft de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting in acht genomen en de bewijsverweren van de verdachte verworpen. De verdachte had in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 7 november 2019 samen met anderen meermalen opzettelijk heroïne en cocaïne verkocht en had in een andere periode celmateriaal vernield. Het hof oordeelde dat er sprake was van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarbij het hof de eerdere straf van de politierechter vernietigde en opnieuw recht deed. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 551,24, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001857-20
Uitspraak d.d.: 9 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 28 mei 2020 met parketnummer 18-730246-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.R. van der Pol, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij voornoemd vonnis – kort gezegd – ter zake van handelen in strijd met de Opiumwet en twee vernielingen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 95 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren te vervangen door 60 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij (integraal) toegewezen tot een bedrag van € 551,24, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft de teruggave gelast van de inbeslaggenomen goederen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 7 november 2019 te [plaats1] , (althans) in de gemeente [plaats1] en/of te [plaats2] , (althans) in de gemeente [gemeente1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 7 november 2019 te [plaats1] , (althans) in de gemeente [gemeente2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,02 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of ongeveer 0,37 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 7 november 2019 tot en met 9 november 2019, in elk geval in de maand november 2019, te [plaats1] , (althans) in de gemeente [gemeente2] , opzettelijk en wederrechtelijk een (tweetal) cel(len) in het cellencomplex, locatie [adres1] , aldaar, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, die aan dit arrest zijn gehecht. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Door de raadsman is ter zitting aangevoerd dat er niet of niet overtuigend blijkt dat er sprake was van enige nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte zodat onvoldoende bewijs aanwezig is om te komen tot een veroordeling van het primair tenlastegelegde medeplegen van handel in verdovende middelen.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen blijkt dat verdachte vaak in het gezelschap van medeverdachte [medeverdachte] verkeerde. [medeverdachte] bestuurde de auto en verdachte zat naast hem in de auto. Verdachte heeft dit ter zitting van het hof eveneens verklaard.
Uit diezelfde verklaringen blijkt dat verdachte wordt aangewezen als degene van wie wel drugs werden gekocht.
Met name verklaart [naam1] dat het verdachte was die de drugs uit zijn zak haalde en overhandigde aan [medeverdachte] alvorens [naam1] de drugs ontving.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen van drugshandel bewezen.
Ter terechtzitting heeft de raadsman bepleit dat de confrontatie van de getuigen met de foto van verdachte niet volgens de regels is verlopen, aangezien er gebruik is gemaakt van enkelvoudige fotoconfrontaties. De raadsman stelt dat de manier waarop de fotoconfrontaties zijn uitgevoerd in strijd is met het recht op een eerlijk proces en dat dit de bewijsmiddelen onbetrouwbaar en onbruikbaar maakt.
Bij het gebruik van een enkelvoudige fotoconfrontatie voor het bewijs is behoedzaamheid op zijn plaats. De enkele omstandigheid dat een herkenning heeft plaatsgevonden op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie leidt er echter niet zonder meer toe dat die herkenning om die reden voor het bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten. Een dergelijke herkenning kan als ondersteuning van het reeds aanwezige bewijs dienen. In het onderhavige geval heeft te gelden dat het tonen van een enkele foto aan een getuige er niet toe diende om de identiteit van een tot dan onbekende dader vast te stellen, doch met het tonen van de foto aan elk van de getuigen werd slechts vastgesteld dat de getuigen en de politie het over dezelfde persoon hadden.
Op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof het gebruik van de foto van verdachte bij de enkelvoudige fotoconfrontaties in voldoende mate betrouwbaar om bij te dragen aan het bewijs tegen de verdachte.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 7 november 2019 te [plaats1] tezamen en in vereniging met een ander meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd telkens (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 7 november 2019 tot en met 9 november 2019 te [plaats1] opzettelijk en wederrechtelijk een tweetal cellen in het cellencomplex, locatie [adres1] , aldaar, toebehorende aan [benadeelde partij] , heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van dealen van harddrugs.
Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs schade kunnen berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan de handel en het gebruik van drugs vaak gepaard met allerlei vormen van criminaliteit. De verdachte heeft zich hier kennelijk niets van aangetrokken en heeft enkel gedacht aan persoonlijk financieel gewin.
Verdachte zich daarnaast schuldig gemaakt aan vernieling van een tweetal politiecellen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 juli 2021 waaruit volgt dat de verdachte eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld ter zake van uiteenlopende feiten. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw drugsfeiten te plegen. Bovendien heeft de verdachte de feiten gepleegd terwijl hij nog in een proeftijd liep.
Daarnaast heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover daarvan is gebleken.
Op grond van het vorenstaande en mede in aanmerking nemende de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting - welke oriëntatiepunten voor feiten als de onderhavige geen ruimte bieden voor oplegging van een taakstraf - is het hof van oordeel dat de door de politierechter opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Daarom zal het hof verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden.
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte lijdt aan claustrofobie en ten gevolge daarvan probeerde te ontsnappen aan de situatie in de politiecel.
Gezien de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waarin de vernielingen hebben plaatsgevonden, zou dit volgens de raadsman moeten leiden tot toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht. Daarom verzoekt de raadsman ter zake van dit feit geen straf of maatregel op te leggen.
Nu naast de vernielingen van de politiecellen de handel in harddrugs is bewezenverklaard, is toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht niet aan de orde en behoeft hetgeen door de raadsman hiervoor is aangevoerd geen verdere bespreking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 551,24. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36f, 47, 57, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
telefoon (iPhone), telefoon (Alcatel), geldbedrag totaal 34,15 euro.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 551,24 (vijfhonderdeenenvijftig euro en vierentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 551,24 (vijfhonderdeenenvijftig euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 november 2019.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
Een schriftelijk stuk, te weten een niet door alle verbalisanten ondertekend proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 november 2019 nr. PL0100-2019261171-17, opgenomen op pagina 61 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland nr. 2019261171 d.d. 23 december 2019, inhoudende:

als verklaring van verbalisanten, dan wel een hunner:

Het door ons afgeluisterde telefoonnummer betrof [nummer1] . Die dag, 7 november 2019, zag ik een live gesprek binnenkomen. Ik, [verbalisant1] zag dat het telefoonnummer [nummer2] inbelde. Dit telefoonnummer bleek gekoppeld te zijn aan [naam2] wonende aan de [adres2] te [plaats1] . [naam2] is vaker door mij, [verbalisant2] , als getuige gehoord in verband met het verkopen van drugs. Kort samengevat werd tijdens dit gesprek een afspraak gemaakt bij [naam2] . Tijdens dit gesprek hoorde ik, [verbalisant1] , de persoon van het afgeluisterde telefoonnummer zeggen dat hij de deur open moest doen. Ik, [verbalisant2] , bevond mij op dat moment in de [adres2] . Ik zag dat de blauwe Peugeot 206 op de weg stilstond voor de woning van [naam2] . Ik zag dat de deur aan de passagierskantzijde geopend was en dat er niemand als bijrijder in het voertuig zat. Ik zag vanuit mijn positie wel een persoon zitten aan de bestuurderszijde. Vervolgens zag ik de mij ambtshalve bekende [verdachte] uit de richting van de woning van [naam2] lopen. Ik zag dat [verdachte] vervolgens aan de passagierszijde plaatsnam in het voortuig. Ik zag dat de bestuurder [medeverdachte] betrof en dat als bijrijder [verdachte] in het voertuig zat.
Een in de wettelijk vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 november 2019 nr. PL0100-2019261171-40, opgenomen op pagina 82 van voornoemd dossier, inhoudende:

als verklaring van verbalisanten:

Op 8 november 2019 waren wij belast met de aanhouding van [medeverdachte] en [verdachte] .
Naar aanleiding van tapgesprekken en het opvragen van historische telefoongegevens blijkt dat de ons ambtshalve bekende harddrugsgebruiker [naam2] harddrugs kocht van de aangehouden verdachten. [naam2] vertelde ons het volgende:
U toont mij foto 1 en foto 2. Ik weet dat zij samen werken.
Een in de wettelijk vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 november 2019 nr. PL0100-2019261171-39, opgenomen op pagina 105 van voornoemd dossier, inhoudende:

als verklaring van verbalisant [verbalisant2] :

Op 1 oktober 2019 werd door mij gezien dat verdachte [verdachte] kort contact had met de mij ambtshalve bekende drugsgebruiker [naam3] . [naam3] verklaarde dat hij 1 oktober waarschijnlijk de laatste keer van [verdachte] had gekocht. [naam3] vertelde dat hij gemiddeld voor 40 euro per week heroïne en cocaïne van hem had gekocht voor de duur van circa 12 weken.
Een in de wettelijk vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 november 2019 nr. PL0100-2019261171-38, opgenomen op pagina 124 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:

als verklaring van [naam4] :

De persoon op foto 1 herken ik als de persoon waar ik drugs van gekocht heb. De eerste keer dat ik bij hem drugs heb gekocht is augustus/september 2019. De laatste keer dat ik van hem drugs heb gekocht was 5 november 2019. Ik sprak met hem af in [plaats1] . De persoon op foto 2 herken ik als een persoon waarvan ik weleens drugs heb gekocht. Dit was vorige week, 30 oktober. Ik heb toen 2 bolletjes wit van hem gekocht. De persoon 1 zat toen als bestuurder achter het stuur van een grijze Volkswagen Gold type 3. De persoon op foto 2 was toen bijrijder. Ik heb acht keer cocaïne gekocht van persoon 1. Minimaal de helft van deze acht keren was persoon 2 hier ook bij.
Een in de wettelijk vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 november 2019 nr. PL0100-2019261171-62, opgenomen op pagina 180 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:

als verklaring van verbalisant [verbalisant2] :

[naam1] vertelde dat hij tussen de 10 à 15 keer cocaïne en heroïne bij deze dealer had gekocht. Hierop liet ik een foto aan [naam1] zien waarop [medeverdachte] stond afgebeeld. [naam1] hoorde ik zeggen dat dat de persoon was van wie hij zijn cocaïne en heroïne had gekocht. [medeverdachte] kwam volgens [naam1] zijn drugs regelmatig afleveren op een zwarte scooter of in een blauwe Peugeot 206. [naam1] vertelde mij dat hij samenwerkt met een Antiliaan die hij rasta noemt. De rasta is zeker 8 keer aanwezig geweest als [naam1] zijn drugs bij [medeverdachte] bestelde. Het kwam volgens [naam1] regelmatig voor dat deze rasta de drugs in zijn zak had zitten en dat hij die dan overhandigde aan [medeverdachte] om het vervolgens weer over te geven aan [naam1] .
Hierop liet ik een foto zien waarop [verdachte] stond afgebeeld. Ik hoorde [naam1] zeggen dat dat de rasta is die hij bedoelde.
Twee schriftelijke stukken, te weten foto 1 en foto 2, welke als bijlage zijn gevoegd in voornoemd dossier, opgenomen op pagina’s 84 en 85 en 126 en 127 en 182 en 183, en van welke foto’s het hof vaststelt dat deze overeenkomen met de foto’s op de ID Staat van [verdachte] (pagina 42) en van [medeverdachte] (pagina 54), zijnde de persoon op foto 1 [medeverdachte] en de persoon op foto 2 [verdachte] .
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit
Verdachte heeft het bewezenverklaarde bekend. Daarom volstaat het hof, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter ’s hofs terechtzitting d.d. 26 augustus 2021.
Een in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 9 november 2019 nr. PL0100-2019298555-1, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam5] .
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 9 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.